882
leger, in de buitenlandsche pers voorkomende, kan de Regeering be
zwaarlijk telkens opkomen, en dit zou ook waarschijnlijk geen nut
opleveren, omdat tegenspraak licht weder nieuwe onjuiste voorstel
lingen kan uitlokken."
Een proefneming met vermindering van handgelden zou op dit
oogenblik zeker wel door weinigen raadzaam worden, geacht. Al
moge men het tegenwoordige stelsel voor wijziging vatbaar achten,
het zou nog moeten blijken of die wijzigingen wel verbeteringen waren
ten opzichte van het doel, waarvoor met alle macht in de eerste
plaats moet worden gestreefd het verkrijgen van een voldoend aantal
Europeesche manschappen."
Wat betreft de onjuiste voorstellingen in buitenlandsche bladen,
die zullen zeker wel nimmer ophouden, vooral niet in de Duitsche.
Het is nu eenmaal een feit dat men ongaarne de landskinderen in
vreemden militairen dienst ziet treden, wanneer men ze in de gelede
ren van het eigen leger goed kan gebruiken. De Duitsche Regee
ring en met haar de Regeeringsgezinde bladen zuilen de werving
voor het Indische leger in Duitschland wel nimmer met een gunstig
oog aanzien.
Men mag al blij zijn, wanneer men geen erger tegenwerking heeft
dan b. v. die, onlangs uitgesproken in het Berliner Tageblatt en in
de Allg. Mil. Zeitung. (1)
(1) Het Berl. Tagébl. van 15 Jan. 1887 zeide, volgens den Javcibode:
„Door de couranten wordt gemeld, dat Holland in den loop van dit jaar 2000 re-
cruten voor liet koloniale leger wil aanwerven, nadat het in 1887 „slechts" 1840 man
geworven heeft. Het is een bekend feit, dat zich onder die recruten een betrekkelijk
groot aantal Duitschers en in 't bijzonder ook Berlijners bevinden, zoodat het niet te
onpas is, dien modernen handel in soldaten tot waarschuwing van onervaren lieden
eer.s wat nader te bekijken. De suppletie voor de 18 bataljons van het N.-I. leger
is alle jaren nog al belangrijk en ofschoon Holland over bijna het geheele vasteland
een net van werfagenten heeft uitgespreid en voor iederen bruikbaren recruut f 300.—
betaalt waarvan de stille werver een derde krijgtofschoon Holland goed voor
zijn koloniale troepen zorgt en zich in dat opzicht niets te verwijten heeft, ofschoon
zijn agenten alle kroegen bezoeken en het vooral op hongerige werklieden en licht
zinnige deserteurs hebben voorzien, gaat het toch heel moeielijk die bataljons com
pleet te houden. Het moordende klimaat en de ongemakken van den eeuwigen gue-
rilla-oorlog houden eene buitengewone opruiming onder de koloniale troepen en de
vele graven in Oost-Indië maken het duidelijk, dat zoo zelden een soldaat terugkomt
om van die toestanden te vertellen. IJdele illusies zijn het, als jonge lieden droomen