411 later, toen het gevecht begon, om halt te houden en bij het einde der manoeuvre, om onmiddellijk naar de kantonnementen af te marcheeren. Opmerkingen en Beschouwingen Reeds vóór den aanvang der manoeuvre deed de commandant der 2e brigade aan den commandant der cavalerie opmerken, dat de door de eskadrons te éclaireeren terreinstrooken niet geheel doeltreffend waren aangegeven. Zoo behoorden het 2e en 4e eskadron niet uitsluitend te verkennen naar de zijde van de Dommel en de Beer ze, maar tevens, en wel in de eerste plaats, naar den straat weg, omdat de vijand waarschijnlijk langs dien weg kon oprukken en het derhalve van belang was te weten, of hij dit deed en nauwkeuri ge berichten omtrent zijne sterkte, samenstelling en voornemens te ontvangen; dit alles nu kon voornamelijk door het zenden van pa trouilles op de flanken en in den rug der tegenpartij worden ver kregen. Verder gaf die Brigadecommandant te kennen, dat een opont houd van de eakadrons aan de Ekkersrijt'eene vermoedelijk weinig beduidende terreinhindernis zooveel doenlijk moest worden vermeden, doch dat, zoodra het verband tusschen de "eskadrons ver zekerd was, zoo snel mogelijk moest worden vooruïtgerukt, om een fliuken voorsprong op de brigade te verkrijgen en, bij eene even- tueele ontmoeting met den vijand, in tijdste kunnen waarschuwen. Boven dien werd gewezen op de bekende overmacht der dezerzijdsche cavalerie, welke driemaal sterker was dan die der tegenpartij, waardoor het niet moeielijk zoude vallen niet alleen aan vijandelijke patrouilles het door dringen tot en het observeeren van de colonne te beletten, maar ook om de hoofdmacht van het vijandelijke eskadron, waar die zich mocht ver- toonen, terug te werpen. Opmerkelijk is het, dat geene der beide partijen maatregelen heeft ^getroffen, om de concentratie der brigade onder bescherming van een gedeelte der troepen te doen plaats hebben, en nog meer, dat door den commandant der 2e brigade, die de bij zijne brigade ingedeelde cavalerie als eene zelfstandige afdeeling (verkenningskorps) beschouwde, welke door de brigade werd vooruitgeschoven (punt 2 der Instructie voor de Cavalerie), niet overeenkomstig daarmede gehandeld is, door óf de 3 eskadrons vroeger dan de brigade te doen afmarcheeren, of

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1888 | | pagina 436