446 ken, den vijand uit zijstellingen te bestoken. Door tevens aan de cavalerie, nadat deze den opmarsch des vijands had bericht, op te dragen van eene eventueele omtrekking op beide vleugels tijdig kennis te geven, zoude het hem mogelijk geweest zijn bijtijds maat regelen daartegen te nemen, den vijand, die nu den aanval over open terrein moest verrichten, in eene gedekte en versterkte stelling af te wachten, den terugtocht ongemerkt aan te nemen en dezen in goede orde te doen uitvoeren. Had de Brigadecommandant aldus gehandeld, en niet dadelijk al zijn troepen in de stelling zelve (met de artillerie ongeveer in de lijn der infanterie) geplaatst, dan zoude de vijand niet tot zóó nabij die stelling hebben kunnen naderen, den aanval niet over golvend en zeer veel dekking verschaffend terrein kunnen verrichten, en had de terugtocht niet onder zulke ongunstige omstandigheden behoeven te geschieden, als nu heeft plaats gehad, waarbij voorzeker in de werkelijkheid de troepen groote verliezen zouden hebben geleden, en zulks te meer, daar in de opnamestelling zich geene troepen bevonden en die terugtocht niet door de artillerie werd beschermd. In plaats van met de infanterie terug te gaan, had de artillerie snel eene meer achterwaarts en zij waarts van den terugtochtsweg gelegen stelling moeten innemen, om vandaar uit den aanvaller te beschieten en het vuur, dat thans geheel op de terugtrekkende troepen kon worden afgegeven, zooveel mogelijk daarvan af te leiden en tot zich te trekken. Heeft de commandant der 2" brigade den aanval met oordeel in geleid en dezen, begunstigd door de genomen maatregelen der tegen partij en het terrein, met gunstig gevolg kunnen volbrengen, hij zoude wellicht dien frontaanval niet hebben ondernomen, indien de aan de brigade toegevoegde cavalerie geen lijdelijke houding had aange nomen en zoodoende niet alleen verzuimde partij te trekken van hare belangrijke overmacht op de vijandelijke cavalerie, maar ook geen af doende gegevens omtrent de uitgebreidheid der vijandelijke stelling wist te verschaffen. Opmerkelijk is de van het Nederl. „Voorschrift op den „velddienst" afwijkende dispositie van den commandant der cavalerie betreffende het 4e eskadron, dat de voorhoede vormde. Bij 144 van genoemd voorschrift toch wordt bepaald, dat, indien de omstandigheden een breed doorzoekingsfront vereischen zooals

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1888 | | pagina 471