489
paalt echter, dat de vizierklep slechts als standvizier gesteld wordt,
wanneer de oefening zulks eischt; de normale stand is de klep op't
voetstuk rustende, dus voor den afstand van 100 M.
Ons Voorschrift, betreffende de wapening en de munitie, 1888,
schrijft dus ten rechte in 10 voor: „Het standvizier is het normaal
„vizier, zoodat de klep altijd voorover op den loop is neergeslagen,
„indien en zoolang geen hevel tot het nemen van eenig ander vizier
„gegeven is."
Bij de vaststelling van dat standvizier is rekening gehouden met de
vluchthoogten der gemiddelde baan en met de spreiding van ons wapen.
Bij gebruik van het standvizier verheft zich de gemiddelde baan
op 25 50 75 100 125 en 150 Meters.
12 20 23 21 13 en 0 centimeters.
Bij de richting op den voet van het doel is deze baan geheel be
strijkend op een vijand, die in liggende houding vuurt (hoogte
0.40 M.) of kruipt.
De 50% hoogtespreiding van ons geweer bedraagt op 100 M. 8.5 cM.
en op 150 M. 13.5 cM.; de 50°/o breedtespreiding op 100 M. 6.5
cM. en op 150 M. 10 cM. Bij het individueele schot stelt men de
totale spreiding gewoonlijk gelijk aan het viervoud der 50°/o spreiding,
zoodat op 150 M. afstand van den schutter een doel 54 cM. hoog en
40 cM breed moet zijn om alle schoten van den spreidingskegel
op te vangen.
Wel is waar biedt op grooter afstand dan 150 M. een vijand in
knielende houding, gebukt of rechtop loopende een hooger doel aan
dan de totale hoogtespreiding bedraagt, maar de totale breedtespreiding
overtreft dan de breedte van den enkelen man zij bedraagt op 200 M.
56 cM. en op 250 M. 72 cM.
Hierbij dient nog in het oog gehouden te worden, dat bij het vuren
uit de vrije hand, onder omstandigheden, zooals zich die te velde voor
doen, de spreiding toeneemt en de trefkans vermindert.
Men leero dus den soldaat, dat hij, waar hij aan zich zeiven is
overgelaten, op een enkelen vijand niet boven de 150 M. dus slechts
met het standvizier moet vuren.
Wat de heer v. W. over het gebruik van het vizier „Mep op t