500
En toen omtrent de verder daar te volgen gedragslijn door het
Opperbestuur (1) in overleg met de Indische Regeering eene beslissing
was genomen, geheel in strijd met hetgeen die Gouverneur wenschelijk
en noodig achtte, lag het in den aard der zaak dat, den 19en Augustus
1884, het bestuur over Atjeh werd toevertrouwd aan den kolonel
Demmeni tot dusver militair commandant in dat gewestdie
zich met de inzichten der regeering kon vereenigen.
De evenbedoelde beslissing tot „concentratie onzer krachten,"
zoodat „voor de verspreide posten in Groot-Atjeh in de plaats
„kwam eene goed gesloten postenlinie, in een beperkten kring onze
„hoofdvestiging omgevende," bespraken wij reeds ten vorigenjarein
dit tijdschrift (Mei 1887, blz. 459). Wij kunnen ons derhalve thans
van beschouwingen en critiek dienaangaande onthouden en ons tot
mededeeling der feiten bepalen.
Met het oog op het feit, dat het verzet in Groot-Atjeh voortdu
rend uit een deel der Onderhoorigheden werd gevoed en aangewakkerd,
niet-alleen door het zenden van strijders, maar ook door hen te voorzien
van wapenen, munitie, opium en geld, werd het noodig geoordeeld
om, zoolang de nieuwe postenlinie nog niet zou zijn voltooid en ons
verdedigingsvermogen in Groot-Atjeh zeer aanzienlijk zou zijn
versterkt, verschillende Atjehsche kustlandschappen, die slechts door
maatregelen ter zee konden worden bedwongen, zoo streng mogelijk
voor allen in- en uitvoer te sluiten.
En aangezien zoo lezen wij verder in het Koloniaal Verslag van
1885 de voortdurende pogingen onzerzijds, om vredelievende betrek
kingen met hoofden en bevolking aan te knoopen en te onderhouden,
slechts met verraad waren beantwoord, werd het noodzakelijk geacht,
voortaan eene zeer krachtige en gereserveerde houding tegenover alle
Atjehers in acht te nemen. Bij het volgen van zoodanige gedragslijn
zou er geen plaats meer zijn voor een afzonderlijk civiel bestuur,
zoodat het civiel en militair gezag in één hand kon worden vereenigd.
(1) De invloed van den Minister van Oorlog is, zoo wij goed zijn ingelicht, meer
malen ten aanzien van den gang van zaken in A t j e li overwegend geweest. Op aan
drang Van den Minister De Roo van Alderwerelt trok men in 1878 en 1879
vooruit, op aandrang van den Minister Wei tz el in* 1884 achteruit; beide malen,
meenen wij, in strijd met de adviezen der Indische legerbevelhebbers.