501 -
Het volgen van die gedragslijn zou voorts medebrengen, dat de „niet
„om bijzondere redenen te behouden" posten in de Onderhoorigheden
konden worden opgeheven.
Bij eene schets van den gang van zaken, zooals wij hier beoogen,
past over 't algemeen de critiek slechts in geringe mate, ook omdat
de aanleidingen tot beslissingen en handelingen vaak nog onvoldoende
kunnen worden gegrond. Toch meenen wij hier de opmerking niet
te mogen achterhouden, datonzes inzienshet einddoel van den
Atjeh-oorlog door het aannemen van bedoelde „gedragslijn" op den
achtergrond moest worden gedrongen. Dat einddoel, de pacificatie
des lands, kan bezwaarlijk worden bereikt wanneer men zijne be
moeiingen met de bevolking, in Glroot-Atjeh en in de Onder
hoorigheden, zooveel als maar eenigszins mogelijk is, inkrimpt en eene
„zeer krachtige en gereserveerde houding tegenover alle Atjehers" in
acht neemt.
Het is voorzeker bezwaarlijk aan te nemen, dat „het Opperbestuur,
„in overleg met de Indische Regeering," dit gevolg van de nieuwe
„gedragslijn" niet zou hebben doorgrond. Daarentegen is het vol
doende bekend, dat, ter wille van financieele overwegingen, vooral
sedert 1878 zooveel mogelijk op het Indische leger was bezuinigd;
dat men niet gedaan had wat noodig ware geweest om dat leger
in goeden staat te houden, dat uitbreidingen van dat leger, waarvan
de dringende noodzakelijkheid werd aangetoondvan de hand gewe
zen werden (1) Onze krijgsmacht in Indië was dientengevolge,
in 1884, in een zeer ongunstigen toestand geraakt, en inderdaad kon
voorziening, op de eene of andere wijze, niet langer uitblijven.
Daarbij kwam, dat ook het financieel evenwicht op de Indische
begrooting was verbroken en bezuiniging op de uitgaven derhalve
in hooge mate gewenscht werd.
Uit deze overwegingen meenen wij de slotsom te mogen trekken,
dat onze staatkundige belangen in Atjeh in 1884 op den achter
grond zijn gebracht, vooral uit overweging dat, door de inkrimping
onzer bemoeiingen, de taak van het leger en de op de schatkist
drukkende last beide zouden worden verlicht. Dat het Indische
(1) Zie o. a. ons opstel „Nadere Toelichtingenin De Tijdspiegel van December
1887, blz. 379 en vlg.