505
Ware die bevolking aan zich zelve overgelaten, reeds lang zouden
rust en welvaart heerschen in de vruchtbare landstreken, die het
door ons bezet 'gebied omgeven, maar thans een akker blijven van
dood en ellende.
Maar het is niet een-, doch tallooze malen gebleken, het is bij
een ieder bekend, dat de lieden, die in Groot-Atjeh het gezag
van den Koning der Nederlanden weerstaan, die zich daar aan
moord en roof schuldig maken, grootendeels komen uit de onder-
hoorigheden, voorzien van wapenen en van munitie, van opium en
van geld, om zich op te offeren aan den ijdelen waan, dat zij de
Nederlanders zouden kunnen verdrijven, wat nooit gebeuren zal.
En even duidelijk is het, dat de Radja's en andere hoofden, al
hebben zij meer verstand dan het volk, al begrijpen zij dat het land
bij voortduring van den tegenwoordigen toestand van wanorde en
onveiligheid eindelijk ten onder moet gaan, toch niet genegen of
niet bij machte zijn om hun onderdanen in rust te houden en te
beletten om voort te gaan op een weg, die de welvaart van het land
verwoest en slechts onheil brengt aan allen.
Toch moet daaraan een einde komen, en nu de Radja's onmachtig
of onwillig gebleken zijn, zal het Gouvernement van N e d e r-
landsch-Indië zelf maatregelen nemen .om de bevolking tot
inkeer te brengen en vrede en voorspoed te doen terugkeeren.
Daarom zullen de kusten van bet geheele Gouvernement van
Atjeh en Onder hoorigheden, met uitzondering van de
door den Gouverneur aan te wijzen plaatsen en op een, door hem te
bepalen tijdstip als maatregel van politie, tijdelijk voor allen in- en uit
voer gesloten en door Nederlandsche oorlogsschepen en andere vaar
tuigen bewaakt worden, totdat alle aanvallen op de Nederlandsche
vestiging in Groot-A tjeh voorgoed hebben opgehouden en
voldoende waarborgen zijn verkregen voor het behoud van rust en
orde; waarborgen, die van de hoofden en het volk moeten uitgaan
en zekerheid geven op een rustig en vreedzaam bestuur van de
onderhoorigheden, waarin het Gouvernement vau Nederlandse h-
I n d i geen bemoeiing wenscht te hebben met de huishoudelijke
aangelegenheden van land en volk.
Het zal dus van de Inlandsche vorsten en grooten afhangen om