507
Atj eh zich hoofdzakelijk in de nu gesloten streken van visch voorzagen.
Reeds den 6en October, na de beëindiging der vroeger besproken
zaak met Ten om, werd evenwel de blokkade weder voor al de
genoemde staatjes ter Westkust opgeheven men meende daartoe te
kunnen overgaan, omdat ondersteuning van de benden in Groot-
Atjeh van den kant der Westkust niet waarschijnlijk was.
Over de gebeele Atjehsche kust, ook in de niet gesloten landschap
pen, bleven de in- en uitvoer van krijgsbehoeften, alsmede de invoer
en het vervoer van opium verboden.
Yoorts werd eene nieuwe regeling getroffen ten aanzien van handel
en scheepvaart; op alle niet geblokkeerde havens werd daarbij de
handel toegelaten onder voorwaarde dat de schepen, welke zich der
waarts wenschten te begeven, zich vooraf ter visitatie en uitklaring
hadden aan te melden: voor de Westkust te Olehleh, voor de
Noordkust te Segli, voor de Oostkust te Edi.
De blokkade en de bewaking der kusten had zoo krachtig mogelijk
plaats. Steeds werden alle vaartuigen onderzocht, zoowel des nachts
als overdag actief gekruist en voor de ingangen van rivieren, koeala's
en soengeis, wanneer wind en zee het slechts eenigszins toelieten,
gewapende sloepen op brandwacht gelegd. Vaartuigen met contra
bande of met passen, die niet in orde waren, werden steeds ter
beschikking gesteld van het civiel bestuur. In het belang van den
geregelden dienst der zeemacht werd deze, met ingang van 1 Januari
1885, in stations (Olehleh, Westkust, Noordkust en Oostkust)
verdeeld.
Het gevolg der vermelde maatregelen liet zich al spoedig gevoelen
reeds in November vernam men dat de vijandelijke benden iu G r o o t -
Atjeh verliepen wegens gebrek aan rijst ep opium.
Reeds den 20en Augustus 1884 werd met de werkzaamheden,
vereischt voor de inrichting der nieuwe postenlinie in Gr o o t - A tj e h
een aanvang gemaakt; en die werkzaamheden werden met zoodanigen
spoed voortgezet, dat de linie den len Maarc 1885 door onze troepen
bezet, en de daarbuiten gelegen posten ontruimd waren, met uit
zondering alleen van dien te Tjot Goë, welke voorloopig nog
bezet bleef.