V-,
525
Op de Oostkust bleef de gespannen toestand tusschen Langs ar
en Modjopaït voortduren. De radja van laatstgenoemd landschap,
Ilabib Abdul Rachman, die in Juli 1884 door de Langsareezen
gevangen genomen was, keerde in September naar E d i terug en bleef
daar voorloopig; de leiding der zaken in zijn gebeid werd op
gedragen aan PaDglima Prang Lamtengah.
Om aan de sinds lang bestaande moeielijkheden een einde te ma
ken, maakte de wd. assistent-resident voor de Onderhoorigheden in
het laatst des jaars een reis naar de Noord- en Oostkust. Van
deze reis keerde hij den 27en Januari 1885 terug, o. a. berichtende
dat Toekoe Tjihik Lang sar verzocht had, zich in het bestuur
van Lang sar door een zijner broeders te doen vervangen; men
verwachtte, dat hierdoor de mogelijkheid tot eene beslechting der
geschillen tusschen dit staatje en Modjopaït verkregen zoude wor
den, en inderdaad werd deswege, in April 1886, een schikking getroffen.
Omtrent Atjeh's Westkust is over het tot dusver besproken tijdvak
slechts te vermelden dat de Radja van Ri gas, Petjoet Mohamad,
die ons steeds laatstelijk nog bij de expeditie tegen Ten om in
Januari 1884 zeer goede diensten had bewezen, den 13en April
1885 overleed. Zijn zoon Ismaël begaf zich onmiddellijk naar K o t a
Radja, om zijne opwachting bij den Gouverneur te maken, en
'werd den 27en van genoemde maand als Radja geïnstalleerd.
's Gravenhage, Februari 1888
E. B. Ivielstra.
F'"