533
voor het dilemma van of in den werkelijken strijd ook te paard te
moeten blijven en daardoor noodeloos hun persoon en daarmede
de goede leiding van hun troep in gevaar te brengen, of in dat ge
val wel af te stijgen en daardoor aanleiding te geven tot commenta
ren, die, al worden zjj maar in gedachte geuit, het relief van den
officier en het vertrouwen der minderen schaden. Overigens behoort
ook het tijdig afzitten en het gedekt onderbrengen van het paard
door een daartoe aangewezen soldaat tot de gewoonten, die men reeds
in vrede moet beoefenen. In den werkelijken oorlog heeft men geen
tijd den man, aan wien men het paard overgeeft, lange instructies te
geven. Zien de manschappen dus bij manoeuvres hoe dat gebeurt,
dan heeft men later slechts iemand de teugels toe te werpen en be
hoeft verder nergens naar om te ziende man weet dan zelf wat
hij doen moet.
4°. Omslachtige disposities nemen dikwijls de plaats in van stellige
bevelen, in stede dat men zich, zoolang dit maar eenigszins mogelijk
is, aan de reglementaire commando's, die algemeen verstaanbare taal der
bevelvoering, houdt en waar die niet voldoende zijn een korten, duide-
lijken en stelligen vorm van uitdrukking kiest. De vorm van „verzoeken"
of „uitnoodigen", die dikwijls zoo gezocht is, is volstrekt af te keuren.
Het is niet zonder belang eens te onderzoeken waarom het zoo
moeielijk is, in ons leger den categorischen toon van bevelen ingang
te doen vinden, ondanks de herhaalde en grondige wijze waarop het
nut daarvan is aangetoond, zelfs ondanks de stellige, van hoogerhand
in die richting verstrekte directiven. Het nut er van is zoo duidelijk
bewezen, dat wij het hier niet zullen betoogenhet zoude gelijk
staan met uilen naar Athene te brengen, wanneer men daaraau nog
veel woorden zoude willen besteden. De categorische gebiedende
wijs is kort en helder, elke andere vorm slepend en verward en
bovendien tegen het militair karakter. Alleen daarom zou men de
eerste reeds altijd moeten verkiezen. Waaraan ligt het dat dit niet
geschiedt?
Moet de reden gezocht worden in eene afkeurenswaardige vrees
voor het dragen van verantwoordelijkheid, in het wantrouwen op
eigen inzicht dat als 't ware leidt tot het doen van een beroep op
de toegevendheid van anderen?