587 van het gevecht. Toch moet die regel worden nagekomen, daar hare verwaarlooziog een te groot waagstuk is. Maar ook wanneer door de voortroepen reeds eene goede geschut- opstelling is beveiligd, is het doelmatig vóór de batterij eenige onder officieren op verkenning uit te zenden. Al moet de batterjjcomman- dant reglementair eenige honderden passen vooruitrijden, zoo zie ik niet in, waarom men hem, die juist op zulk een kritiek oogenblik zoo uiterst moeielijk te vervangen is, daarbij zoo bijzonder moet blootstellen. (1) 3°. Meermalen moet de bemerking gemaakt worden dat artillerie, die onder het vijandelijk vuur op eeue hoogte in batterij komt, in stede van volgens het reglement de affuben gedekt af te nemen en de stukken daarna vooruit te brengen tot in de vuurlinie, ongedekt tot den kam der hoogte oprijdt en in batterij komt. Het laatste is nu bij manoeuvres wel zonder gevaar en veel gemakkelijker, maar als men er zich op die wijze aan gewent, zou men in oorlogstijd eveneens handelen en zich daardoor aan zware verliezen blootstellen. Het ongedekt in batterij komen onder het vijandelijk vuur is een gevaarlijke onderneming; dikwijls zal het in werkelijkheid ondoenlijk zijn en in zoover moet niet alleen de artillerist maar ook de com- mandeerende officier zijne aandacht op zulke handelingen vestigen. Bij de cavalerie. 1°. Ook de cavalerie wordt afgejakkerd en heeft hare kracht dik wijls reeds verbruikt vóór het tijdstip, waarop men eene attaque van haar moet vergen en zij die dus het meest noodig heeft. De groote beweegbaarheid van dit wapen is voor de bevelhebbers zeer ver leidelijk, zoodat de cavalerie meermalen gebruikt wordt, waar dit eigenlijk niet noodzakelijk is. Alleen reeds de moeielijkheid der aan- (1) In dezen eisch van verkenning door onderofficieren is de schrijver o. i. weder inconsequent. Hij wijst er toch vroeger zeer terecht op, hoe noodig het is om juist bij manoeuvres alles zuiver reglementair te verrichten. Welnu, het vooruitrijden van den batterijcommandant is reglementair (zoowel in Oostenrijk als in Ned.-Indië), het verkennen door onderofficieren niet. Al acht nu de schrijver voor zijn persoon het verkennen door onderofficieren beter, dan mag hij dit, wil hij consequent blijven, tóch hier niet aanraden, als zijnde anti-reglementair.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1888 | | pagina 562