538 vulling verbiedt in den oorlog dat men te veel van de krachten der paarden vergt. Bij manoeuvres merkt men de slechte gevolgen van dit overmatig gebruik der cavalerie niet zoo rechtstreeks hoewel de paarden er dikwijls een gevoeligen knak mede krijgen maar juist hierdoor krijgen de troepenaanvoerders een valsch denkbeeld van de wijze waarop zij de cavalerie kunnen benutten, en meenen zij dat, hetgeen gedurende enkele manoeuvredagen zonder onmiddel lijk nadeel van de cavalerie gevergd wordt, in den oorlog op den duur van haar kan worden verwacht, wat geenszins het geval is. Spaarzaamheid met het zelden overvloedig beschikbare ruiterwapen is dus een eisch van goede troepenaanvoering. De oorzaak, dat hier tegen gezondigd wordt, ligt veelal ook voor een deel daarin dat men den cavalerie-commandant niet voldoende op de hoogte brengt van den rayon, die vermoedelijk de belangrijkste zal zijn en waarvan dus volledige verkenning het meest gewenscht is. De cavalerie, op die wijze niet goed georiënteerd en toch terecht hare hoogste eer zoekend in een goede vervulling harer taak, jaagt in alle richtingen rond, zoolang de paarden maar adem hebben, maar moet daardoor eindelijk vanzelf haar tempo matigen, zoodat in de latere gevechtsphasen de berichten dikwijls traag binnenkomen. Weet de cavalerie-commandant echter van welke zijde de berichten het dringendst gevorderd worden, dan kiest hij zelf met zijne beste paarden die richting. Bij groote afstanden is het goed relais op te stellen. 2°. In 't algemeen is het niet overbodig de cavalerie aan te bevelen meer te letten op de kwaliteit dan op de kwantiteit harer berichten. 3°. Bij het manoeuvreeren van gemengde detachementen is de cavalerie gewoonlijk niet in zoo groote hoeveelheid beschikbaar dat zij, behalve den verkennings- en den gedurende den geheelen loop van het gevecht vol te houden kondschapsdienst, nog veel offen sieve kracht overhoudt. De haar te stellen eischen op het eigenlijke gevechtsveld moeten daarom beperkt worden tot een verstandig minimumverdrijven der vijandelijke ruiterij uit den voor eigen troepenbeweging gevaarlijken waarnemingsrayon, bedreiging van vijandelijke artillerie alleen onder daarvoor gunstige omstandigheden en, als hooge uitzondering, eene demonstratie tegen geslagen infan-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1888 | | pagina 563