539
terie, dat is het hoogste wat hier billijkerwijze verlangd kan worden.
4°. Op zich zelf staande verkenningspatrouilles rijden op de co
lonne der tegenpartij in verkeerde richting aanzij moeten niet op
het hoofd daarvan afgaan, maar op de flanken vanwaar de sterkte
der geheele colonne kan worden waargenomen.
Het is niet goed om met de geheele patrouille zich op een verhoogd
terreingedeelte te vertoonen. Alleen de commandant, zoo mogelijk af
gezeten, mag zich vertoonen als het althans niet doenlijk is om
waar te nemen zonder zelf gezien te worden. Bij zulk eene pa
trouille is de aanvoerder degeen die het eigenlijke werk verricht;
de manschappen moeten zich in het terrein dekken en alleen op
een gebaar of signaal van den patrouillecommandant te voorschijn
stormen om hem uit een gevaarlijken toestand te redden.
5°. Gedurende het gevecht houden gewoonlijk alle verkenningen in
de flank en den rug der tegenpartij op. Dit is een groot verzuim.
Juist het verstrekken van berichten over de diepte der vijandelijke
formatie, die het groote geheim van zijn voorgenomen plannen ver
bergt, is iets dat uitsluitend door het ruiterwapen kan worden
uitgevoerd.
6°. Het vuurgevecht van afgezeten cavalerie is meestal niets
anders als een ongeregeld geknal. Hoewel de antipathie der cava
leristen tegen het gevecht te voet in den laatsten tijd belangrijk is
verminderd, is die vechtwijze bij hen toch nog alles behalve populair.
Nu is het waar, dat de gelegenheid, om met succes te voet op te treden,
voor de cavalerie zich werkelijk slechts bij uitzondering gedurende
eene manoeuvre zal voordoen, maar doet zij zich voor, dan kan er
ook meestal een groot voordeel mee behaald worden. Het is dus
zaak het juiste oogenblik, dat gewoonlijk maar zeer kort is, niet te
laten voorbijgaan door een ongerechtvaardigde onverschilligheid voor
dat soort van gevecht.
Moreele fouten.
Hij die wel eens als gewoon toeschouwer troepenoefeningen onbe
merkt gadesloeg en daarna als inspecteur bij denzelfden troep