553 ook zelfs wanneer hij het voorafberaamd slot is van een aanvalsplan, steeds door irapulsie van een deel der voorste troepen uit de gevechts linie. De commandant van de aanvallende afdeeliug kan daarop voor zijn persoon slechts dan invloed uitoefenen, wanneer hij toevallig op het juiste oogenblik zich bij eene groep bevindt van welke die impulsie kan uitgaan. Bijna immer zal dus het initiatief van de troepen zelf en de onderaanvoerders uitgaan. Dit geval nu kan bij manoeuvres niet worden nagebootst. Hier toch voelen de troepen alleen de opwekking dien de aanval, de opge wondenheid die het geweergeknal en de kruitdamp schenken. Den sterken moreelen invloed der zware verliezen, die in den werkelijken strijd geleden worden, ondergaan zij niet; vandaar dat bij den troep de impulsie voor den bajonetaanval, die al evenmin gevaarlijk is als het vuurgevecht zelf, in den regel groot zal zijn» veel grooter dan in werkelijkheid. Liet men dus de troepen zelf het initiatief voor dien aanval behouden, dan zou men dien overal en altijd te pas, of liever te onpas zien brengen. Daarom moet bij vredesoefeningen noodzakelijkerwijs voor dit geval van de werkelijk heid worden afgeweken en moet het bevel tot den bajonetaanval hier steeds van den aanvoerder der onderneming zelf of van een daartoe door hem aangewezen korps- of detachementscommandaut uitgaan zulk een aanvoerder of onderaanvoerder alleen is in staat de gepastheid van den aanval, bij de schijntoestanden waarin men verkeert, te beoordeelen. 20°. De artillerie zoekt nog veel te veel van de overige troepen afgezonderde stellingen. Zulke blootgestelde emplacementen verei- schen veel dekkiugstroepen en zijn dan toch nog veel minder be schermd dan wanneer zij meer binnen het eigenlijke gevechtsveld worden gezocht. De gemeenschap tusschen den artilleriecommandant en den opperbevelhebber wordt bemoeieljjkt en kan zelfs bij onver wachte voorvallen geheel belemmerd worden. Verder kan de artil lerie op deze wijze de vuurwerking der infanterie niet zoo spoedig én krachtig voorbereiden, ondersteunen en voortzetten, terwijl men eindelijk nog acht moet geven op den moreelen indruk, dien de on middellijke nabijheid van dien machtigen bondgenoot op de infanterie maakt. De artilleriecommandant moet op deze gronden dan ook

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1888 | | pagina 578