- 645
De breedte van de schijf behoeft slechts 0.25 M. x 4 1 M.
te bedragen, om te voorkomen, dat er schoten rechts of links langs
de schijf voorbijgaan.
De bij de proeven gebezigde schijven hadden eene hoogte van 1.70
M., terwijl de minste breedte 1.50 M. heefc bedragen (le Bataljon,
Garnizoensbataljon, korps Papillen en strafdetachement).
Deze schijven hadden dus voldoende afmetingen, om het vijfvoud
der 50 pet. spreidingen van zeer goede schutters op te vangen,
dat is 99.9 pet.
Bij het salvovuur van middelmatige schutters vallen in een strook van
0.675 M. hoogte 50 pet. treffers.
1.35 82.3 pet.
2.025 95.7 pet.
2.70 99.3 pet.
De schjjf moet minstens 0.50 M. X 4 2 M. breed zijn om
te beletten, dat er schoten langs de schijf voorbijgaan; de schijven
bij de hierboven genoemde korpsen waren dus 0.5 M. te smal, terwijl
de hoogte van alle schijven onvoldoende was om den geheelen bundel
op te vangen (zie figuur XIV).
Bedraagt, zooals hier, de hoogte van de schijf 1.70 M. en de 50%
hoogtespreiding 0.675 M., dan is de verhouding 0'6?7°5 2.51 en geeft
de waarschijnlijkheidsrekening voor die verhouding 91°/0 treffers op.
Dit percent wordt verkregen, als de schijf voldoende breed is om
zijdelingsche misschoteu te voorkomen. Doch, zooals hierboven ge
zegd is, hebben 4 korpsen eene te smalle schijf gebruikt, namelijk
van 1.50 M. breedte, terwijl de 50°/D breedtespreiding van middel
matige schutters 0.50 M. bedraagt. De verhouding is dus
3, waarbij 95.7°/0 treffers verkregen wordt.
Op eene schijf, zooals bij die 4 korpsen is gebezigd, kan bij het
salvovuur van middelmatige schutters dus x 87% kef
fers verkregen worden.
De eisch van den Commandant der 2e Militaire Afdeeling op Java
„dat op 250 pas 85% treffers als minimum mag beschouwd worden"
is dus volkomen juistwant dit resultaat kan met middelmatige
schutters verkregen worden.
Dl. I, 1888. 42