650
6° Langdurige oefening moet bij goede leiding tot hoogere resul
taten leiden, anders zou ééne oefening per jaar voldoende zijn.
Aanbeveling verdient het daarom, ook bij de oefening in het sal-
vovuur steeds zooveel mogelijk de manschappen van een zelfde groep
of sectie bijeen te houden en door hun eigen aanvoerder het vuur
te laten commandeeren. Zie 10 Oompagniesschool.
7°. Juist. In het ontwerp-schietvoorschrift worden 2 oefeningen
per maand voorgesteld.
8°. In het concept-schietvoorschrift is voorgesteld in de eerste twee
maanden van het schietseizoen slechts individueel te laten schieten.
Daarna zijn de schutters 2e klasse genoeg gevorderd, om aan het
8alvovuur deel te nemen.
9°. De spreidingskegels der geweren van manschappen, die op een
of twee gelederen vuren, vallen gedeeltelijk in elkandereen man,
die b. v. op de 3e schijf richt, kan zonder zijn toedoen zoowel de
2° als de 4e schijf treffen.
10°. Het uitloven van premiën voor salvovuur verdient geen aan
beveling. Tal .van omstandigheden hebben invloed op de spreiding
van den bundel. Ben gering verschil in de pauze tusschen de com
mando's „Aan" en „Vuur", het voortrekken van één zenuwachtigen
schutter, het iets langer blijven hangen van den kruitdamp, het voorbij
de zon trekken van een wolk, dus ongelijke verlichting van doel en
riehtmiddelen, zijn alle factoren, die niet in rekening gebracht wor
den en toch invloed op het percent treffers uitoefenen.
Premiën zijn alleen goed bij het individueel vuur, waar de schutter
zijn schot afgeeft, als hij meent, dat het gunstigst mom ent gekomen is.
In het Aanhangsel vau het ontwerp-schietvoorschrift komt als
tabel 5 de trefkanstafel van ons geweer voor en als tabel 6 eene
tabel der waarschijnlijkheidsfactoren. Met behulp van deze beide
tabellen kan de officier de trefkans op elk doel berekenen.
Met het oog op de invoering van een nieuw schietvoorschrift,
waarbij de richtmethode en het gebruik van het vizier gewijzigd
zijn, wordt het nemen van proeven bij andere korpsen naar de regels
van het oude voorschrift overbodig geacht.
"Wij eindigen dit opstel met de mededeeling, dat Z. E. de Leger-