668
Een plan de campagne werd spoedig gemaakt, en dientengevolge
stoomden in den morgen van den 10™ October de Delfzijl en de Dassoon
tot dicht onder de versterking, terwijl van de landmacht de 3B com
pagnie en een peloton der 1° compagnie in sloepen pogen zouden,
In den rug des vijands te komen.
Doch ook bij deze excursie viel weinig roem in te oogsten.
Al spoedig ontwaarde de Delfzijl een witte vlag op de versterking
ten teeken, dat men van de andere zijde volstrekt niet wenschte te
vechten.
Men kwam dan ook woldra te weten, dat het Hoofd in die streek,
Toeankoe Ham, gevlucht was, een 20tal inlanders cn eene zeer
vervallen benting achterlatende.
In die benting werden eenige vaatjes buskruit en een aanmerkelijk
groot aantal versch gegoten kogels gevonden, voorts 3 stukken ge
schut van 3 a 4 ft', eenige oude geweren en een aantal ijzeren kogels
van 1 en 2 ft'.
Terwijl het geschut onbruikbaar gemaakt en de redoute geslecht
werd, rukte eene patrouille onder den len Luitenant Bordewijk eenige
mijlen landwaarts in ter verkenning, terwijl van de zijde der marine
de Luitenant ter zee Van Thiel met eenige gewapende sloepen, geleid
door den Inlandschen schrijver van Siak, Radja Bahar Oedin en een
paar gevangen Atjehers, den gevluchten Toeankoe Ham naar Ajer
Masen achterna zette.
Het gelukte de plaats te bereiken, waar die vluchteling zich op
hield, doch hij wist thans andermaal te ontkomen, zijn zegel en een
Atjehsche vlag in onze handen latende en op rekening krijgende 2
Atjehers, die bij eene schermutseling gedood werden.
Bij deze gelegenheid ontving de Luitenant ter zee Roëll een weinig
beduidende schram van een klewang op den arm.
Daarmede waren den "12en October de zaken te Poeloe Kompey
afgedaan.
De gezondheidstoestand van den Bevelhebber der Landmacht had
inmiddels veel geleden door koortsen van typheusen aard.
Den 13eu October werd verder opgestoomd naar de Tamiang, waar
de ftotille nog dienzelfden avond ten anker kwam.
Het doel van dezen tocht was, de Atjehers te verdrijven van den