711
meer zijn (zooals ik in mijn vorig opstel reeds besprak) en zal het wel
weinig verschil opleveren, of hij dit vuur afgeeft met de klep op
't voetstuk.
Het vizier „klep op 't voetstuk" is dus het vizier, waarmede wij ons
gevecht beginnen en gerust ook kunnen eindigen, zoodat het gedurende
het gevecht (het ernstige althans) niet behoeft veranderd te worden, het
eenigste wat dus waarde voor ons heeften daar het stellen van dit
vizier, eerst tegelijk met het commando voor het vuren, zooals voorge
schreven is, meestal niet zal geschieden (punten 4 en 5) meen ik dat de
conclusie niet zoo gewaagd is, dat het wenschelijk kan geacht worden,
dit vizier steeds gereed te hebben, en niet het gebruik er van afhankelijk
te maken van het toeval, nl. dat de persoon, die de salvo's commandeert,
om het noemen van den afstand denkt en dat de soldaat dan ook wer
kelijk de klep stelt.
Als welbewezen neem ik dan ook aan, dat voor den soldaat in de ge
wone omstandigheden, d. i. als hij in het gelid staat en alleen op com
mando handelt, het vizier „klep op 't voetstuk" het eenigst gebezigde is
en dus het normale moet zijn.
Hiertegenover staat hetgeen de geachte schrijver R. bespreekt, nl. het
geval, wanneer de soldaat aan zich zeiven is overgelaten (d. i. geheel
alleen of met een paar man te zamen optreedt) en dan verrast wordt en
plotseling vuren moet. Die gevallen zijn echter niet talrijk en kunnen
slechts voorkomen bij den veiligheidsdienst, b. v. als schildwacht, bij kleine
patrouilles, spits, flankdekkingen en dergelijke; in zulke omstandigheden
wordt de man echter nimmer plotseling verplaatst, zoodat er volstrekt geen
bezwaar is, om die manschappen (als zij normaal de klep op 't voetstuk
zouden hebben), wanneer zij voor die diensten uitgezonden of aangewezen
worden, vooraf de klep op den loop te doen vooroverslaan.
Maar al gebeurt dit niet en blijft de man met het vizier „klep op 't voet
stuk" loopen en wordt dan verrast (dat alleen in dicht begroeid terrein kan
plaats hebben), zoodat hij plotseling vuren moet, dan zal bij dat vuur niet
veel van juist mikken sprake zijnhij zal zijn schot meestal a bout
portant lossen op den vijand die dan wel zoo dicht bij hem zal zijn dat
dit verschil in vizierhoogte niet veel te beteekenen zal hebben. En mikt
hij juist, dan heeft hij ook met de klep op 't voetstuk alle kans te raken,
want die baan is voor den staanden man bestreken tot ruim 300 M. en
voor den knielenden of kruipenden man nog tot ongeveer op 40 M.
is de bekruipende persoon nog verder verwijderd, dan kan men het wel
geene verrassing meer noemen. De breedtespreiding zal overigens bij