713
op den loop voorovergeslagen te hebben, nu het daardoor verkregen
standvizier slechts hoogst zelden gebezigd wordt.
De plaatsing van de klep op den loop is eene zeer onhandige en haar
stand, vast op den loop zonder opwippen, is door niets verzekerd. De
geachte schrijver meent uit mijne bewering „dat de man bij de behan
deling van het geweer veelvuldig met den duim der linkerhand de vizier-
„klep oplicht," te moeten opmaken dat ik met zeer slecht geoefende sol
daten te doen heb gehad hij trekt die conclusie in verband met 98
Recr. sch., welke zegt dat de man dat niet mag doen. Ik kan echter
verzekeren dat de geachte schrijver zich in deze zeer vergist. Eene bijna
20-jarige practische loopbaan in den troep heeft mij geleerd, dat niet
altijd alles precies gedaan of nagelaten wordt, zooals een reglement dat
voorschrijft, zelfs bij de meeste oplettendheid, toewijding en inspanning
van officieren en kader, vooral wanneer het zulke kleine details betreft
als hier. En gebeurt dit reeds bij de exercitiën en schietoefeningen in het
garnizoen, waarbij de man gestadig op zijn fouten wordt gewezen, hoe zal
het dan te velde gaan, waar geen tijd is om op exacte exercitie te letten.
„Trouwens" gaat schrijver voort „bij het werkelijk vuren zal de
„man wel zorg dragen den spoedig verhitten loop niet aan te raken."
Dit behoeft ook niet meer, hij heeft dit dikwijls reeds gedaan vóór de
loop warm werd; en als de man zóó moet vuren, dat de loop spoedig
te heet wordt voor de vereelte hand van den soldaat, dan behoeft men
niet te rekenen dat hij in een gemoedstoestand verkeert dat hij het zal
opmerken als de klep is opgelicht.
Maar behalve met de hand kan de op den loop neergeslagen vizierklep
te velde gemakkelijk door andere oorzaken opgelicht worden. Bij het
omlaag dragen in het gevecht, bij het gaan door begroeid terrein, komt
het geweer in aanraking met de uitrusting van den man en met struiken,
takken, enz. Wordt nu de klep slechts zeer weinig ongeveer 4 a 5
millimeter opgelicht, dan wordt den man belet door de inkeping van
het voetstuk te zien, en heeft hij dan in 't geheel geen vizier meer.
En daarom is ons standvizier, tengevolge van die op den loop neer
geslagen klep, altijd te velde zulk een onmogelijk vizier geweest, omdat
de man door dat oplichten, dat hij, in actie zijnde, niet opmerkt, veelal
vuurde: „geheel zonder vizier."
W., 16 April 88.
E. A. v. W.