VOORWOORD.
Het zij mij vergund, aan de beschrijving mijner detacheering bij de
Britsche expeditionnaire troepenmacht in Opper-Burma eenige mededee-
lingen en beschouwingen te doen voorafgaan.
In de eerste plaats moet ik met den meesten lof en met een gevoel
van dankbaarheid melding maken van de voorkomende en hartelijke, echt
kameraadschappelijke wijze, waarop ik gedurende al den tijd, dien ik op
verschillende plaatsen in Burma doorbracht, door de Britsche officieren
van den hoogsten tot den laagsten rang werd behandeld. De beschaafde,
hartelijke en tevens eenvoudige toon, welke onder hen heerscht, werd
ook onmiddellijk na kennismaking steeds jegens mij aangeslagen.
Niet alleen veraangenaamde dit mijn verblijf onder hen in hooge mate
en hief het al dadelijk een groot deel der moeielijkheden op, uit den
aard der zaak verbonden aan het verblijf in een vreemd land onder
ongewone omstandigheden en in zeer nauwe aanraking met eene vreemde
omgeving, maar het bevorderde ook evenzeer de gelegenheden voor mij,
om door eigen aanschouwing toestanden te leeren begrijpen en kennis
van zaken op te doen.
Onder hen, aan wie ik ten deze groote verplichting heb, rekent in de
eerste plaats de Brigadier-Generaal W. S. A. Lockhart. Vervuld van
aangename herinneringen aan de beleefdheden, door hem ondervonden
van de zijde der Nederlandsch-Indische officieren, zoowel in 1875, toen
hij met verlof zijnde Atjeh bezocht, als in 1876, toen hij aan de troepen
macht aldaar toegevoegd was, en in 1884, toen hij door het Britsch-
Indisch gouvernement opnieuw daarheen was gezonden gedurende de
laatste periode der Nisero-quaestie, maakte hij ook mij het verblijf bij
zijne brigade zoo aangenaam mogelijk, stelde mij in de gelegenheid,
zooveel mogelijk van de operatiën te profiteeren, en verschafte mij eene
gewaardeerde introductie, zoowel bij mijne aankomst te Rangoon bij den
bevelhebber in Beneden-Burma, Generaal-Majoor Gordon, als later bij