3
plichtigheid van genoemden hoeloebalang aan den zeeroof. De 3 op
geroepen hoofdenToeankoe Pangeran Hoesin, het hoofd der
federatie van de VI hoeloebalangs Gighen, en het hoofd der federatie
Pedir verklaaideu eenstemmig dat Toekoe Bintara Pinang
aan den roof medeplichtig was en dat hem de gevorderde schade
vergoeding, ten bedrage van 33850 dollars, moest worden opgelegd.
Doch in den nacht van 11 op 12 Maart wist ToekoeBintara
Pinang te ontvluchten uit het lokaal, waarin hij te Segli in hech
tenis was gehouden. Hem werd daarop aangezegd dat hij van genoem
de schadevergoeding binnen drie dagen 15000 dollars en binnen
twee jaren de rest te betalen hadtevens werd hij met represaille
maatregelen bedreigd, indien aan deze eischen niet werd voldaan. Den
19en werd daartoe een oorlogsschip de Riouwnaar PakanBaroe
gezonden, en weldra waren wij feitelijk met Pa kan B ar oe in oorlog.
Toen, den 28en Maart, aan de sommatie geen gevolg was gegeven,
werd een aanvaDg gemaakt met het onveilig maken der kampongs,
door daarin op ongeregelde tijden granaten te werpen. Het stoomschip
le kl. Tromptot het auxiliair eskader behoorende en tijdelijk in de
Atjehsche wateren aanwezig, benevens het geschut van de versterking
te Segli, namen op genoemden datum aan de strafoefening tegen
Pakan Baroe deel.
Daarentegen trad Toekoe Bintara Pinang van zijne zijde
weldra aanvallend op tegen onzen post te S eg li, die in den nacht van
15 op 16 April door eene sterke bende en later herhaaldelijk in meer
dere of mindere mate beschoten werd.
Zoo bleven de zaken loopen tot Juli; onze post bijna dagelijks
beschoten, in den regel door 10 a 20 man, waardoor enkele malen
militairen getroffen werden; Pakan Baroe door het vuur van deu
post en het oorlogsschip steeds onveilig gemaakt.
Tijdelijk werd deze tuchtiging toen gestaakt, ten einde met Toe
koe Bintara Kemangan, het hoofd der Gighensche federatie,
in overleg te kunnen treden omtrent de wijze, waarop het geschil
met Pakan Baroe kon worden beëindigd; doch toen dit overleg
tot geen resultaat leidde, werd de tuchtiging spoedig weder hervat.
De vijand, die het steeds op onze versterking te Segli gemunt had,
was den 16en Juli bijzonder talrijk en naderde dien post tot op 170 M.