121 gezichtsdekking. Is b. v. een doel in staande houding ter halver hoogte door aarde (galangan, slootrand) gedekt, dan gelden de schiet- regels op knielende doelen; is daarentegen datzelfde doel slechts door hoog gras of ander gewas gedekt, dan kan dat doel op 275 M. zeer goed getroffen worden door met het vizier voor 250 M. (klep op 't voetstuk) te richten op den onderkant van het boven het gewas uitstekend gedeelte van het doel. (De vluchthoogte op 2/5 M. inde baan van 250 M. bedraagt 0.33 M.) Bij het bestudeeren der schietregels voor het iudividueele schot zal men ontwaren, dat gebroken is met de methode van het oude schietvoorschrift, om de trefkans alléén af te leiden uit de bestreken ruimte van de gemiddelde kogelbaan. In het voorschrift van 1878 komt op blz. 67 eene opgave voor van de bestreken ruimte in passen vóór en achter het doel in staande houding, als de vizierlijn horizontaal op 1 M. boven den grond wordt aangenomen. Yoor de practijk hebben deze opgaven geen waarde, omdat de richting op het midden in het gevecht onmogelijk is, en, ware zij mogelijk, dat midden niet op 1 M. maar slechts op 0.85 M. boven den grond ligt; de berekeningen zijn dus foutief. Yoor doelen in knielende en liggende houding ontbreken de opgaven geheel. Doch bij het bepalen van de trefkans op zeker doel is het niet de vraag, of op zekeren afstand de gemiddelde kogelbaan nog door het doel gaat, maar of de geheele spreidingskegel al dan niet door het doel kan worden opgevangen. Zoo b. v. is bij het gebruik van het vizier voor 400 M., als men de vizierlijn op 1 M. boven den grond aanneemt, lig. 31, het gedeelte NW van de gemiddelde kogelbaan bestrijkendmaar als het doel zich in het punt Q bevond, zou toch de geheele bovenste helft van den spreidingskegel over het doel heen gaan. In diezelfde figuur merkt men op, dat de vluchthoogte op 300 M. juist 1.60 M. (manshoogte) bedraagt, dat men derhalve door de vizierlijn op den grond te brengen, m. a. w. door op den voet van het doel te richten, een bestrijkend gedeelte van de gemiddelde kogelbaan GM 100 M. verkrijgt, dus 30 M. méér dan bij de richting op het midden. Doch al ligt bij de richting op den voet het bestrijkend gedeelte van de gemiddelde baan tusschen 300 en 400 M., toch zou een doel in staande houding en van minstens driemausbreedte slechts tusschen

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1888 | | pagina 130