122 330 en 375 M. den geheelen spreidingskegel opvangen. Men moet dus het bestrijkend zijn van een vizier beoordeelen naar den omvang van den spreidiugskegel, wiens laagste baan nog door den voet van het doel moet gaan, wiens hoogste baau zich niet hooger dan het doel boven den grond mag verheffen en wiens totale breedte niet méér dan die van het doel mag bedragen om totaal bestrijkend te kunnen worden genoemd. Let men op de restrictie, hier- voren gemaakt, namelijk om de 6°/0 slechtste schoten buiten re kening te laten (blz. 118), dan toonen de figuren 27, 28 en 29 aan, dat, bij eene standvastige richting op den voet van het doel, het standvizier totaal bestrijkend is op infanterie in liggend-vurende houding (dus ook op alle grootere doelen) binnen 150 M.; dat het vizier klep op voetstuk totaal bestrijkend is op één knielenden of staanden vijand tot op den afstand van 175 M. en op twee naast elkander knielende of staande mannen binnen 250 M., en dat het vizier lange streep op drie naast elkander staande mannen tusschen 250 en 350 en op cavalerie over de geheele dracht totaal bestrijkend is. Door op de vizierschotsafstanden van 150, 250 en 350 M. het mikpunt op de in de figuren voorgestelde doelen resp. 20, 36 en 52 cM. hooger te nemen, vangt, ook op die afstanden het doel nog den geheelen spreidingskegel op. Het is niet overbodig hierbij nog op te merken, dat, bij eene standvastige richting op den voet, de houding, waarin de schutter vuurt, geen noemenswaavdigen invloed op het bestrijkend zijn van den spreidingskegel uitoefent. Hog eene andere opmerking verdient hier de aandacht. Men hecht, on- zes inziens, dikwerf te veel waarde aan de schietoefeningen op vizierschots afstanden. Deze hebben alleen nut bij het vormen vanconcoursschutters. Maar op het gevechtsveld komt het bijna nooit voor, dat een vijandelijk doel zich juist op een afstand, die op het vizier is aange geven, van ons verwijderd bevindt. Ware men bij de oefeningen der 2e en le klasse niet aan bepaalde voorwaarden van overgang ge bonden, dan zou men reeds deze oefeningen dienen te houden op af standen, die onregelmatig opklimmen. Dit gaat echter in de practijk met bezwaren gepaard en kost meer tijd. Doch bij de oefeningen van de scherpschutters kan dit zeer goed worden toegepast, omdat daarbij

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1888 | | pagina 131