127
ingesteld, waarbij van elk korps een lclein getal uitgezochte schutters
wordt afgevaardigd, en om één of meer korpsprijzen wordt gekampt.
Aangezien het echter niets vóór of tegen de bedrevenheid van een
geheel korps bewijst, wanneer bij een individueelen wedstrijd enkele
uitgezochte schutters een hoog aantal punten behalen, zoo heeft het
toekennen van een korpsprijs geen zin, als daarmede bedoeld wordt
aan het korps een brevet van bedrevenheid in het schieten te geven.
Nog minder eigenaardig is het zulke korpsprijzen te laten uitloven
door eene particuliere schietvereeniging, die zelve geën militair karakter
bezit, maar zich bij het concours als een korps wil beschouwd zien,
en voor het verkrijgen van een prijs soms voorwaarden stelt, die door
militaire schutters moeilijk te vervullen zijn, omdat hunne individueele
opleiding geheel afwijkt van die der leden eener schietvereeniging.
Het schietvoorschrift verbiedt dan ook in 32 het deelnemen uit
naam van een korps aan een schietwedstrijd, waarbij niet volgens de
bepalingen van het voorschrift wordt geschoten.
Het schietregister is zéér vereenvoudigd.
Daar in het register slechts het totaal van het aautal punten wordt
aangeteekend, dat de man bij elke oefening heeft behaald, zoo is het
vau veel belang, dat de aanteekening van het aantal geschoten punten
op het schietterrein met de grootste nauwkeurigheid geschiede. Aan
beveling verdient het daarom, voor die aanteekeningen op het terrein
stevige boekjes te nemen en door den aanteekenaar aan elk schutter,
die zijne serie schoten heeft gedaan, hardop te doen mededeelen,
hoeveel punten hij heeft behaald en of hij tot eene hoogere oefening
of klasse mag overgaan.
Bij sommige officieren heerscht nog het denkbeeld, dat de oefe
ningen in het schijfschieten onder alle weersgesteldheid moeten ge
schieden, zooals dan ook voor de individueele oefeningen in de voor
schriften van 18641876, doch niet in dat van 1878 was bepaald.
Dit verdient voor de individueele schietoefeningen afkeuring, omdat
b. v. bij regen de schutter door belemmering in het richten en door
het lager vallen der treffers niet meer aan de gestelde voorwaarden
kan voldoen. Bovendien verliezen zoowel de onderwijzers als de
schutters de noodige bedaardheid en het geduld. Daarentegen is het