146 De 2 Europ. compagnieën zijn met mij vooruitgeruktde 2 In- landsche bij den Bevelhebber achtergebleven. Vandaar het groot aantal gesneuvelde en gewonde Europeanen. Volgens de ingekomen berichten had de vijand ruim 200 man verloren; dat zal wel de reden zijn geweest, dat hij het ons op onzen verderen terugmarsch naar den Kraton niet erg lastig maakte. Slechts in het begin van den afmarsch werd de Colonne nog hevig beschoten, maar spoedig verminderde het vijandelijk vuur en, daar het inmiddels donker was geworden en de weg nog al kronkelde, liet ik het vuur aan onze zijde staken. Het scheen, dat de vijand daarop gewacht had; er werd althans ook van zijne zijde geen schot meer gelost. Omstreeks 9 ure 's avonds kwam de Colonne te Pakan Atjeh aan. Na daar wat gerust en gegeten te hebben, werd de terugmarsch naar het bivak Oleh-leh voortgezet, waar wij tegen 11 ure 's nachts aankwamen. Dat er grove fouten waren begaan, om geen ander woord te kiezen, was algemeen bekend, maar aan wien zou dit geweten worden? Het niet toekennen van eenige belooning aan den Commandant der Colonne, die Longbattah had genomen (zie regeeringsalmanak terwijl zoovelen officieren en minderen dier Colonne voor hun moedig gedrag eene koninklijke onderscheiding mocht ten deel vallen (Kon. Besluit) van 12 November 1875 no 18) was hierop een voldoend antwoord. Nimmer is mij echter schriftelijk gewezen op door mij begane fouten gedurenden de operatiën op 31 December 1874; zelfs op de geleidende missive, waarbij ik het betrekkelijke rapport heb ingediend mocht ik nimmer eenig antwoord ontvangen. Wel heeft de Bevel hebber mij mondeling medegedeeld, dat men door het Departement van Oorlog als het ware eene enquête wilde doen instellen, maar dat hij dit had gecoupeerd. Ik antwoordde „dat spijt mij zeer voor „mij, ik behoef geen onderzoek te vreezen, alle mijne handelingen „mogen gewikt en gewogen worden." Toen ik van terzijde, maar uit een goede bron, vernam dat ik als offer was gekozen, besloot ik, hoe pijnlijk dit ook viel, de gele deren te verlatenhet vertrouwen op mij als aanvoerder was ondermijnd. Na 7 maanden te Atjeh te zijn geweest, gedurende welken tijd mijn Bataljon bijna geheel was verwisseld (bij de 4 compagnieën zag ik zelfs 5 kapiteins evacueeren) werd ik ook geëvacueerd. Te

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1888 | | pagina 155