167 alleen constateeren, dat het voortdurend embarqueeren en debar- queeren der troepen, vivres, enz. veel inspanning vorderde, aangezien wind en zee niet gunstig warendat het niettemin den troepen aan niets ontbroken heeft; dat de geest der troepen, ondanks de vele vermoeienissen, gedurende den tiendaagschen tocht zeer goed is geweest en dat de gezondheidstoestand niets te wenschen heeft overgelaten, daar slechts 2 Earopeesche militairen en een 4 tal dwangarbeiders wegens koorts naar Oleh-leh werden geëvacueerd. In het begin van November 1887 werd te Kota-Radja andermaal het bericht ontvangen dat een 300tal vijanden zich op Poeloe-Bras genesteld en het op onze nederzetting aldaar gemunt hadden. Naar aanleiding daarvan werd, den 12en dier maand, het 14° Ba taljon Infanterie, ter sterkte van 135 Europeanen, 235 Inlanders, 12 man hospitaal-personeel en 90 dwangarbeiders van Oleh-leh derwaarts gezonden, voorzien van een voorraad vivres voor de behoefte van 12 dagen benevens eenig slachtvee. Deze troepenmacht debarqueerde den 13 November in de Zandbaai, splitste zich vervolgens in twee colonnes, respectievelijk onder de bevelen van den Majoor I. W. Stemfoort en den Kapitein W. Stoop en rukte daarna, langs twee verschillende wegen, naar onze verster king in de Lambaleh-baai. De vivres, voor zoover ze gedurende den marsch derwaarts niet benoodigd waren, werden aan boord gelaten en nog dienzelfden dag nabij onze nederzetting in genoemde baai ontscheept. Ook de kwar tiermeester was daar gedebarqueerd ten einde voor de beide colonnes het noodige in gereedheid te brengen. De colonne Stemfoort kwam nog denzelfden dag, de colonne Stoop eerst den volgenden dag in de Lambaleh-baai aan, waarna het her- eenigd 14e Bataljon infanterie nabij onze nederzetting het bivak betrok. Intusschen was ter versterking van genoemd corps, in den morgen van den 13 November eene compagnie van het 3e Bataljon infanterie van Kota Radja in de Lambaleh-baai gedebarqueerd, voorzien van vivres voor de behoefte van acht dagen. Toen men den 14 November vernam, dat de vijand bij Lampoejang eene - versterking had opgericht, werd besloten hem daar te gaan aanvallen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1888 | | pagina 176