OORLOGVOERING TEGEN ONBESCHAAFDE VOLKEN. (Vervolg van blz. 59 en slot.) Weinig quaestiën gaven meer aanleiding tot gedachtenwisseling dan de vraag: „Hoe Infanterie te doen ageeren tegen een talrijken „en dapperen, doch onbeschaafderi vijand als de Zoeloe's?" Tusschen de geheel opgeloste orde van het 24ste regiment en het gesloten carré te Ulundi ligt een wijde kloof en wordt de verande ring merkbaar die, na de overwinning in Zoeloeland, in de zienswijze plaats greep. Doch slechts weinigen van hen, die deel uitmaakten van het voor melde carré, waren van meening, dat hierover het laatste woord gespro ken zoude zijn. De toen aangenomen marschvorm moge meer of minder geschikt geweest zijn voor de eigenaardige omstandigheden van het oogenblik, voor eene toepassing in het algemeen deugde hij evenwel niet. Zoolang de vijand de goedheid had in open terrein roekeloos op te dringen, was eene dergelijke opstelling niet af te keuren; in bedekt terrein of wel als de vijand moest worden aangevallen, was die carré-formatie echter onbruikbaar. Men dient nu en dan tot frontaanvallen te kunnen overgaan en het moet dus ernstig worden overwogen, welke vorm ons hiertoe het best in staat stelt. Vóór alles verdient het opmerking dat in de eerste oogenblikken van het avanceeren het gevaar niet groot is; slechts dan, als wij bin nen de strook gekomen zijn, waar een plotselinge aanloop van den vijand mogelijk wordt, is eenig gevaar aan de beweging verbonden. Hieruit volgt nu dat, om de uitwerking van het vijandelijk vuur te verminderen, het niet noodzakelijk is de verspreide orde aan te nemen; wat dit vuur betreft, kunnen wij avanceeren in een vorm zooals wij verkiezen, doch naarmate men de vijandelijke stelling nadert, wordt het gevaar voor een aanloop van den vijand met overweldi- 1)1. II, 1888 13

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1888 | | pagina 206