214
voldoende munitie voorhanden is, een Inlandsche vijand een troep
van 300 Europeesche soldaten niet overmeestert zoolang deze in geslo
ten orde blijft.
Men zal wellicht tegenwerpen, dat het den vijand mogelijk is tus-
schen twee afdeelingen door te dringen en een paniek te veroorza
ken, die voor het geheel verderfelijke gevolgen na zich kan slepen.
Doch om dit te beletten, hebben wij vooreerst de reserve, die de
bedreigde opening kan bezetten, en bovendien de Cavalerie.
Wat de reserve betreft, moet worden opgemerkt dat, zoo hare
hulp al mocht worden ingeroepen, dit toch niet op verschillende
plaatsen tegelijk geschieden zal.
Om eenig gedeelte van de slaglinie te bedreigen, moet de vijand
aldaar zijne krachten bijeentrekkenvalt hij van alle zijden aan,
dan moet hij zijne macht verspreiden en is dus overal betrek
kelijk zwak.
In het eerste geval snelt de reserve naar het bedreigde punt en
handelt naar omstandigheden, in het tweede geval zal hare hulp
zelden of nooit geëischt worden.
Maar hoe raadzaam het ook wezen moge een bataljon in reserve
te houden, zoo is het toch voornamelijk de Cavalerie, die de inter-
valles zal hebben te verdedigen.
In den slag bij Ulundi was de daar aanwezige, zeer sterke Cava-
lerie-macht gedurende het grootste gedeelte van het gevecht wer
keloos. Zij verhoogde het gedrang in het carré, vermeerderde de
trefkans voor den vijand en ware een der flanken hier of daar
doorgebroken, dan had zij de ontstane verwarring zeer doen
toenemen.
Bij eene opstelling echter als boven omschreven blijft haar genoeg
ruimte voor bewegingen over. Mocht de vijand op eenig punt al
te sterk opdringen, dan zal een krachtige charge door een der ope
ningen tusschen de Int'anterie-afdeelingen hem ongetwijfeld dwingen
te retireerendaarna kan de Cavalerie terugkeeren, zonder dat zij,
althans niet in hooge mate, het vuur der Infanterie ook maar een
oogenblik behoeft te belemmeren, terwijl evenmin bewegingen in de
lijn van bataille behoeven plaats te hebben om haar uit en in
te laten.