234 degene, die zijn wapen gericht houdt op de borst van zijne tegenpartij, steeds in het voordeel is. Daartoe zal de onderwijzer zich nu en dan tegenover een der leerlingen plaatsen, vooruitspringen, teruggaan, uitwjjken of met zijn wapen zwaaien, waardoor hij zich bloot geeft en daarbij den leerling indachtig maken dat juist die oogenblikken het meest geschikt zijn, om zijne tegenpartij eene doodelijke wond toe te brengen. Bij het trekken behoeft evenmin als in het werkelijke gevecht om de bernt te worden uitgevallen. Hij, die zijn kans schoon ziet om te treffen, valt uit. Ten allen tijde trachte men de werkelijkheid zoo nabij mogelijk te komen, vooral bij het trekken. Men laat het in den regel aan de leerlingen zelve over, met wie zij willen trekken. Daardoor verkrijgt men gewoonlijk partijen van gelijke kracht, en men voorkomt, dat er ge'rokken wordt door twee, die elkander minder vriendschappelijk gezind zijn. De onderwijzer prent den leerling in, dat vlug uitvallen na eene parade voordeeüg is, en dat men door korte schijnslagen of schijn- stooten zijne tegenpartij moet rrachteri te misleiden. De ouderwijzer toont den leerling aan, dat in het gevecht tusschen het geweer en de sabel of klewang degene, die met het geweer gewapend is, aanmerkelijk in het voordeel is; en dat telkenmale, als de met sabel of klewang gewapende zijn arm opheft, om te slaan, de borst ongedekt is en men dus slechts behoeft toe te stooten, om te treffenzoodat het bij een geoefend bajonetvechter weinig voorkomt, dat hij een slag te pareeren heeft; omdat hij, reeds vóór de slag is toegebracht, den stoot heeft gegeven. J. R. Jacobs. Soerabaia, Juni 1888.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1888 | | pagina 243