253
vrij langdurigen tocht in den Franschen loodregen te hebben gemaakt
Ten slotte kies ik uit Rooseboom's „Hedendaagsch gevecht" de
volgende mededeelingen
1°. Gevecht bij Lundby op den 3™ Juli 1864. Eene van de
Pruisische voorposten bij Ilakro in Jutland vooruitgeschoven afdee-
ling van 124 geweren van het 50e regiment onder kapitein Yon
Schlütterbach wordt plotseling in den rug bedreigd door eene Deensche
infanterieafdeeling van 184 man. De Pruisen hebben geen tijd meer
om eene frontverandering te doenzij maken „keert en bezetten
een lagen wal, terwijl de aanvaller met groote energie in colonne
nadert; 70 van de 124 Pruisen zijn als tirailleurs opgelost; de
anderen staan als soutien achter een huis en doen geen enkel schot.
Op bevel van den commandant openen de tirailleurs hun vuur eerst
op 250 pas. De Denen naderen tot op 70 pas, komen tot staan,
beginnen een vuurgevecht en ruimen binnen 10 minuten met een
verlies van 100 man het veld. De Pruisen, die 750 schoten gedaan
hadden, verloren 3 gewonden.
2°. Oorlog van 1866. De Oostenrijkers vielen meestal met hunne
divisiecolonnes in 1° en bataljons-massa's in 2e linie op de Pruisi
sche halfbataljons onstuimig aan. De Pruisen wachten hen in linie af en
ontvingen hen van af B00 pas met een onafgebroken hagelbui van kogels,
zooals de oud-krijgers van Magenta en Solferino nog nooit gezien
hadden. De aanval komt gewoonlijk op 150—100 pas tot staan. De
voorbeelden, dat hij tot 50 pas wordt voortgezet zijn zeer zeldzaam.
3°. Oorlog 1870/71. De Franschen openden hun geweervuur
reeds op 1000—1400 pas, soms nog verder. Hoewel dit vuur be
paald hinderlijk was voor de aanvallers, had het toch geen beslis
send resultaat. Gewoonlijk werd bij de Duitschers reeds dadelijk
minstens 1 peloton per compagnie opgelost. Van af 500 pas was
deze hoeveelheid meestal niet voldoende; eene sterke tirailleurlinie
bleek dan duidelijk noodig te zijn.
De tirailleurlinie avanceerde intusschen steeds, dikwijls sprongsge
wijze, waarbij goed gebruik gemaakt werd van het terrein. Zoo
kwam zij naar gelang van den aard van het gevechtsveld tot op
400 a 150 pas van den vijand, bijna nooit zonder verbazende ver
liezen te lijden. Bij dit avanceeren had dan een offensief optreden