290
overweging kunnen uitmaken het later daarheen te leiden, dat met dit
gesehut door de betrokken cadets in de Legerplaats te Oldebroek ook kunne
worden gevuurd.
Afgescheiden van het hiervoren medegedeelde bleken de cadetten van
het 4de studiejaar der artillerie goed op de hoogte zijn van de regle
menten voor hun wapen en voldoende bedrevenheid te bezitten, om ze
ook practisch uit te voeren.
Hetzelfde kan ook worden geconstateerd zoowel van de cadetten van
het 3de studiejaar der artillerie, voor zoover zij in bedoelde reglementen
reeds onderricht hadden ontvangen, als van de cadetten der beide oudste
studiejaren van de overige wapens.
Yoor zooveel de cadetten der cavalerie aangaat, heeft zulks evenwel
alleen betrekking op de scholen te voet.
De tegenwoordige wijze van opleiden der aaustaande cavalerie-officieren
brengt toch uit den aard der zaak mede, dat hoofdzakelijk slechts gedu
rende den kamptijd met het 3de en 4de studiejaar een deel der exerci
tiën te paard kan worden beoefend.
Tengevolge van de groote sterkte der cavalerieklassen aan de
Koninklijke Militaire Academie en der artillerieklassen aan deze inrichting
en aan de Iste Afdeeling der Krijgsschool, moet van de voorhanden paar
den voor het geven van het rijkunstig onderwijs veel worden gevor
derd, en kon dus gedurende het afgeloopen cursusjaar over die paarden
slechts éénmaal voor de uitvoering van de pelotonsschool te paard wor
den beschikt.
Uit den aard der zaak kunnen de uitkomsten van eene dergelijke
oefening niet groot zijn, te meer daar hieraan slechts door de cadetten van
het 1ste en 2de studiejaar kon worden deelgenomen en deze niet als „ge
oefend ruiter" kunnen worden aangemerkt.
De Commissie onderschrijft dan ook gaarne hetgeen in een vorig verslag
wordt gezégd, namelijk „dat ook, wat de pratische opleiding der aan
staande cavalerie-officieren betreft, zich eene leemte voordoet, welke zoo
mogelijk dient te worden aangevuld".
De toon van commando van alle cadetten was over het algemeen goed.
Bij gelegenheid der exercitiën bleek, dat zoowel „de met de militaire
opleiding der cadetten belaste officieren als de onderofficieren, tot het
vaste personeel der Koninklijke Militaire Academie behoorende, in staat
zijn naar behooren de diensten te bewijzen, die van lien voor de practische
vorming der cadetten moeten kunnen worden gevorderd.
Ofschoon hot groote meerendeel der cadetten aan de werktuigen in de