299
„Bij de overneming dezer Oost-Indische bezittingen van het Engelsch
tusschenbestuur had de verhouding tot de inlandsche volkeren van
Java op lange na niet dien trap bereikt, tot welke latere gebeurtenissen
haar gevoerd hebben. De verhouding tot de hoven van Soerakarta
en Djokdjokarta nog daargelaten, bestond de gegronde vrees voor
herhaalde inwendige verwikkelingen in Cheribon en Bantam. Onder
zulke omstandigheden, en ook, in het algemeen, met een nog minder
geregeld en gevestigd bestuur in de Gouvernements-landen was het
natuurlijk, dat minder vertrouwen werd gesteld in soldaten, uit de
bevolking van Java getrokken, en dat men er op bedacht was, althans
een deel van het leger aan te vullen met andere eilanders, die men
kon achten, meer aan het Gouvernement verbonden te zijn, en waarvan,
verwijderd als zij waren van hun eigen land, men geen afval te
duchten had,
„De Amboinees kwam hierbij het eerst in aanmerking, omdat hij
als christen beschouwd werd en hij zich-zelven ook te verheven acht
boven den Mohammedaan, om met dezen gemeene zaak te maken.
Dit, en de moeielijkheid van recruteering onder de min talrijke bevolking
van Amboina, moest er ook toe leiden, aan het volk van dien landaard
eene hoogere bezoldiging en bijna alle voorrechten vau een Europeesch
soldaat toe te komen.
„Men lette er dan ook wel op dat, zoo in de tegenwoordige formatie
de Amboineesche compagnieën als keurcompagnieën gerekend worden,
men daartoe oorspronkelijk geleid isniet uit de ondervinding, of de
bewustheid, dat bij volkeren van dien landaard een krijgshaftiger
inborst en betere aanleg voor den soldatenstand te vinden was, maar
wel door politieke redenen en beschouwingen, aan het militair wezen
geheel vreemd.
„Evenwel zijn de voorrechten, aan den Amboinees boven ecnon
anderen inlandschen soldaat toegekend, geene verspilde uitgavenHij
wordt, door die voorrechten, meer aan zijnen stand verbonden, omdat
zij hem, moreel en materieel, werkelijk verheffen. Hij blijft voort
dienen en wordt een goed en ordelijk soldaat, op wiens trouw geheel
kan gebouwd worden; doch het is hier weder de werking van bij
omstandigheden, niet de volksaard, en dit wordt nog daadzakelijker
bewezen als men de werkelijke samenstelling dier compagnieën nagaat