331 Wij -vinden daar al aanstonds gezegd dat op de kleine afstanden (niet boven 350 M.) eene nauwkeurige schatting van den afstand niet gevorderd wordt 157). Blijkbaar wordt hier geoordeeld dat de bestrekenheid der baan op deze afstanden de vergissingen in de schat ting in den regel weinig schadelijk maakt. De man behoeft alleen te weten of het doel zich boven of beneden den afstand bevindt, waar op hij het mag beschieten. Men dwingt hierdoor den man bij elke schatting minder aan den volstrekten afstand dan wel aan het ver mogen van ziju wapen op eene zekere strook, waarin zich het doel bevindt, te denken; eene methode die, wanneer zij in de practijk steeds goed opgevolgd kan worden, bepaalde voordeelen bezit. Om de strook, waarbinnen de man een zeker doel mag beschieten, te leeren beoordeelen, stelt men gelijksoortige doelen op zekeren af stand boven en beneden den grootsten afstand op, nagenoeg in de zelfde lijn doch zonder elkander te dekken, en doet den waarnemer de verschillen opgeven die hij bij de doelen opmerkt. Eindelijk wor den onderscheidene doelen op verschillende afstanden geplaatst en moet de man schatten of die afstanden binnen de grenzen liggen waarop hij dat doel mag beschieten 159). Al is dus in het Voorschrift gezegd dat nauwkeurige schatting van den afstand niet wordt vereischt, een man die naar evengenoem- de regels goed is geoefend, zal van zijn vuurwapen op de verschil lende afstanden stellig een uitstekend gebruik kunnen maken. Dat eene goede oefening in dien geest heel wat lastiger is, dan het een voudig weg rechtstreeks schatten van den afstand als tot heden ge bruikelijk was, zal wel duidelijk zijn. Op afstanden boven 350 M. vindt men in ons voorschrift omtrent het schatten van afstanden weinig vermeld. Een belangrijk verschil met het Nederlandsche voorschrift ligt daarin dat men ten onzent blijkbaar alleen officieren laat schatten, terwijl in Nederland ook het kader, beuevens de manschappen die er aanleg voor hebben, in de schatting worden geoefend. Wij meenen het eerste te mogen op maken uit de geheele afwezigheid van eene bepaling omtrent het schatten door kader of manschappen in verband met de mededeeling in 172 dat de officiermet de opgave van de schatting, tevens het

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1888 | | pagina 340