335 geweest, maar als ik voor een doel aan al die „meer dan doch minder dan's" en die „ongeacht's" denk, zie ik geen kans meer iets te raken. Bovendien zijn de regels niet volledig - of te volledig. Nemen wij b. v. het meest waarschijnlijke geval, waarin de soldaat zelf zijn schot moet regelen. Een post ziet ongeveer vier vijanden bi] elkaar in het gras vooruitkruipen. Welken regel leer ik hem nu toepassen lo. op kleine doelen ongeacht de breedte, tot 150 M. standvimr of „2o. b. op alle andere doelen van meer dan mansbreedte doch minder dan manshoogte, tot 250 M. met klep op 't voetstuk' Zou het volgende minder juist zijn dan 156? 't Is, meen ik, eenvoudig en duidelijk en door ieder soldaat gemakkelijk te beg rij- pen en te onthouden. De man mag schieten: op liggende manschappen (kopschijven) tot op 150 M. op één knielenden of «taanden man l^5 op eenige knielende manschappen -50 op eenige staande mansch. en op cavalerie 3o0 M. Punt, nieuwe regel! Hij schiet: op liggende manschappen met standvizier op alle grootere doelen, tot en met 250 M. met klep op H voetstuk daarboven met lange stieep De schietregels voor het gezamenlijk vuur op kleine afstanden moeten door het kader niet slechts gekend, maar in het gevecht toe gepast worden ook. Zij moeten dus zóó eenvoudig zijn dat zij zelfs in oogenblikken van spanning gemakkelijk toe te passen blijven. Nu geeft 160 eerst den algemeenen regel. De volgende ver andert dien regel voor het gevechtsterrein. Diezelfde bevat weer eene afwijking van hetgeen zij zelf aangeeft, ook voor het gevechtsterrein. Stel u voor Regels voor 't individueel vuur; regels voor het gezamenlijk vuur regels voor dito op het gevechtsterrein met afwijking op het ge vechtsterrein.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1888 | | pagina 344