387
Door verovering zouden aanvankelijk de landschappen Kadjang en
Sindjai van het Bonische rijk worden afgescheurd en daarop hetzij
bij het Gouvernements grondgebied worden ingelijfd of aan onzen
bondgenoot Aroe Palakka, pretendent voor den Bonischen troon, in
leen afgestaan. Daarna zoude het Bonische rijk worden binnen
getrokken, de hoofdplaats Boni benevens de verder binnenslands
gelegen voorname plaatsen Pasempa en Pantpanoea worden genomen,
om, indien alsdan nog geene toenadering mocht worden verkregen
het vijandelijke rijk met onze krijgsmacht te ontruimen en het, na
alvorens den bewoners de meest mogelijke afbreuk berokkend te
hebben, aan zijn lot over te laten. Daarna zoude de kust van Boni
geblokkeerd blijven en de vaartuigen van dat land als vijandig be
handeld tot zoolang de bevolking in onderwerping zoude zijn geko
men en een verbond van vrede met ons hebben gesloten.
Men wist dus hier te voren zeer positief wat men wilde en lioe
men dat wilde, iets dat lang niet bij al onze Indische expeditiën
het geval geweest is. Dat de middelen, waarmede men zijn doel
wilde bereiken aan dat doel geëvenredigd waren, moest aan het
doorzicht van den bevelhebber worden toevertrouwd, een doorzicht
dat door de uitkomst bleek niet gefaald te hebben.
De verovering der landschappen Kadjang en Sindjai werd opge
dragen aan eene colonne, sterk 3 compagnieën infanterie, waarbij de
noodige cavalerie, artillerie en genietroepen waren ingedeeld, benevens
eenige hulptroepen ter sterkte van 1000 man, ouder bevel van
den majoor Staring, welke colonne uit het op Gouvernements gebied
gelegen Boelecomba zou oprukken. De aanwezigheid dezer hulp
troepen gaf den generaal Van S wieten, die zich het gedrag van der
gelijke benden ter Sumatra's Westkust maar al te wel herinnerde,
aanleiding voor hen in 't bijzonder zijn uitdrukkelijk verlangen te
kennen te geven, dat zij zich van alle strooperijeu hadden te ont
houden en dat brandstichting niet zoude geduld worden. Voor de
geregelde troepen was die aanbeveling overbodig; men wist in dat
opzicht voldoende wat men aan den generaal Van Swieten had en
dat het Crimineel Wetboek zonder genade op de overtreders zoude
worden toegepast.
De hoofdmacht, die op de vloot bleef ingescheept, zoude over zee naar