396 op tijdens de eerste expeditie geageerd was, belangrijk versterkt, daar hij vermoedde, dat wij wederom bij Marassa zouden landen. Om hem in dit denkbeeld te stijven, gaf de opperbevelhebber last, dat het marine-eskader zich tegen medio November zooveel mogelijk vóór Marassa zou vereenigeo, ten einde aldus de aandacht des vijands af te leiden van het terrein ten Oosten van de Atjeh-rivier. Met het oog op de groote sterkte der troepenmacht en de daar door veroorzaakte bezwaren om, eenmaal in het binnenland door gedrongen, met het betrekkelijk niet groot aantal koelies (dwangar beiders) in de verpleging dier macht te voorzien, werd het bezit der Atjeh-rivier onontbeerlijk geacht. De landing behoorde plaats te hebben ten Oosten van deze rivier; in de eerste plaats omdat daar de minste tegenstand te wachten was, en ten tweede omdat op deze wijze de kampong Harassa, die ons goedgezind was, voor de rampen van den oorlog gespaard kon blijvener was aan die goede gezindheid veel gelegen, want het hoofd dier kampong, Toekpe Nek Radja Moeda Setia, was de eenige invloedrijke persoon in Groot-Atjeh, die bereid was onze belangen te dienen. Het operatieplan moest dus verdeeld werden in drie deelen 1°. de landing oostelijk van de Atjeh-rivier, op een nader door verkenningen te bepalen punt; 2°. het in bezit nemen van de Atjeh-rivier. en het zich aan die rivier vestigen, zoowel binnenslands als aan de monding, en 3°. het veroveren van den Kraton Inmiddels brak de cholera op Java uit en eischte niet alleen onder de troepen vele offers, maar openbaarde zich ook onder het personeel van het vivresschip, dat dientengevolge in quarantaine moest worden gesteld. Daar men den verzamelden voorraad levensmiddelen niet kon achteilaten, moest het vertrek een tiental dagen worden uitgesteld, totdat het vivresschip voldoende was ontsmet. De geheele expeditionnaire macht was echter nog vóór het einde der maand November te Atjeh vereenigd, evenwel onder alles behalve gunstige omstandigheden De cholera had gedurende den overtocht op de meerendeels overvulde schepen hevig gewoed; de weersgesteldheid, die men waande gunstig te zullen zijn, kenmerkte zich door aanhou-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1888 | | pagina 405