- 423
ropeesche compagnie 144, bij eene Amboneesche 134 en bij eene
Inlandsche 127 is, ervaart men dat de totale geveclitsvoorraad per
man in het eerste geval 91,6 a 93,3, in het tweede 94 a 96,5 en
in het laatste 97,2 a 99 bedraagt.
Bij deze berekening is niet in aanmerking genomen het zooge
naamde „verloop", omdat het uitrukken met eene compagnie op
formatiesterkte bij ons meermalen voorkomt.
Is die gevechtsvoorraad voldoende?
Op de vraag„Hoeveel patronen moet men per man rekenen voor
een gevechtsdag?" geeft Rooseboom in zijn „Hedendaagsch gevecht"
het volgende antwoord:
„11e Engelsche generaal Wolseley zegt, dat alleen in zeer zeldzaam
voorkomende gevallen en in bijzondere omstandigheden de infanterist
op een dag meer dan 100 patronen verschiet.
„Het meerendeel der Russische generaals stelt echter na den
oorlog van 77/78 als eisch, dat de man in één gevecht over 120
patronen moet kunnen beschikken. Neemt men in aanmerking, dat,
zooals is opgegeven, sommige bataljons 120 a 122 patronen per
man hebben verschoten, dan kan men wel aannemen, dat bij sommige
compagnieën zich bij zoodanig munitieverbruik nog gebrek aan mu
nitie kan voordoen, aangezien niet alle compagnieën hetzelfde ver
bruik hebben.
„In Duitschland heeft men bij de groote manoeuvres van het XIe
Legerkorps getracht de beide partijen in een toestand te brengen,
die zooveel mogelijk overeenkomst had met dien op het gevechtsveld.
Daarbij is het gebleken, dat men, zelfs met de grootste zuinigheid,
in 3 a 4 uur tijds 100 en 120 patronen per man noodig had.
„Andere schrijvers meenen, dat een voorraad van 130 patronen per
man op het gevechtsveld wenschelijk is. Om den eisch echter niet
te hoog te stellen, houden wij ons aan het cijfer 120."
Met deze conclusie van den genoemden schrijver zijn de verschil
lende mogendheden het echter niet eens, want reeds vóórdat er
sprake was van de invoering van het repeteergeweer, hadden Ne
derland, Duitschland, Frankrijk, Oostenrijk en Rusland, den ge
vechtsvoorraad per man op resp. gemiddeld 180,141,140,145 en 180
bepaald. Engeland stelt zich met 130 tevreden.
Dl. II, 1888. 27