424 Het ligt dus voor de hand, dat wij, om thans tegen een Euro- peeschen vijand het vuurgevecht met kans op succes te kunnen aan vaarden, onzen voorraad eveneens op 130,140 of meer patronen per man zouden moeten brengen. Hebben we ook in den strijd tegen den Inlandschen vijand zulk een groot getal patronen noodig? Uit eene in dit tijdschrift (1) voorkomende opgave weet men, dat in verschillende gevechten door onze infanterie gewoonlijk niet meer dan 37 patronen per man ver schoten werden. Alleen de gevechten bij Datoe-Daroe en de tocht naar Boëng (1883) kenmerkten zich door een bijzonder groot munitiever- bruik en wel resp. 107 en 56 patronen per man Mag uit deze erva- riugsles het besluit worden getrokken, dat wij, tegenover den Inlander, op 110 patronen per man moeten kunnen rekenen F Dat dus door eene tegen den vijand oprukkende compagnie een gevechtsvoorraad van 4. no patronen per man moet worden medegevoerd? Bij het vergelijken van den aanval op eene door Europeesche troepen bezette stelling, met dien op eene door Inlanders verdedigde, gevoelt men terstond dat de aanvaller in het eerste geval veel meer vuurkracht zal moeten ontwikkelen om voorwaarts te kunnen rukken dan in het laatste; want, naar verhouding, is de vuuruitwerking van den Inlander gering. In het laatste geval zal men dus met een veel kleineren gevechtsvoorraad dan 140 a 145 patronen kunnen volstaan. Hoe groot die voorraad dan wel zou moeten zijn, kan echter niet met zekerheid worden gezegd, voordat, behalve van de in boven bedoelde opgave voorkomende, nog van vele andere gevechten eene nauwkeurige studie is gemaakt; gevallen, waarin een zeer groot munitieverbruik het gevolg bleek te zijn van gebrekkige vuurleiding of aanvoering, zouden dan buiten rekening moeten blijven. Intusschen zou die studie alleen niet voldoende zijn. Is men in Europa over het algemeen gewend aan eene oorlogvoering op groote schaal met den vijand in front, veiligheid in den rug en eene goede communicatie met de operatiebasis of met eenig subject, wij daaren tegen voeren den strijd gewoonlijk met zeer weinig troepen, in een vijandelijk gebied, dat wij wegens zijne enorme uitgestrektheid niet kunnen bezetten en waarin de vijand, als hij het wenschelijk acht ons (1) No. 5 van dit jaar.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1888 | | pagina 435