43? de 4 depotbataljons, het Commandement der Infanterie te Magelang, het garnizoens-bataljon van Paleinbang, het garnizoens-bataljon van Amboina en Ternate, den gewestelijken staf ter Wester-afdeeling van Borneo, den id. id. ter Zuider- en Ooster-afd. van Borneo, den id. id. ter Sumatra's Oostkust en den id. id. van Celebes, Menado en Timor. Dit zoude dus ten gevolge hebben, dat bij 29 korpsen of staven kapiteins in stede van luitenants als adjudant konden fungeeren. Wanneer dan als beginsel aangenomen wordt, dat geen al te jonge officieren tot adjudant benoemd worden, iets dat zeker wel van geene enkele zijde tegenstand zal ondervinden, en dat verder de adjudanten, bij bevordering tot kapitein, nog b. v. een viertal jaren in die betrek king gehandhaafd blijven, dan zoude gaandeweg ongeveer een twaalftal kapiteins meer in de formatie van het leger komen, tegen inkrimping van een gelijk getal le luitenants. Bij een gemiddelden gang der promotie geeft dit ruim een half jaar verschil en nu mogen sommigen dit verschil niet belangrijk genoeg vinden, om weder met eene oude wellicht al te verouderde traditie te breken, voor de honderde Iufanterie-luitenants, wier vooruitzichten thans allertreurigst zijn, is zulk eene verbetering, gering als zij moge zijn, zeker in alle opzichten hoogst gewenscht. De bewering, dat de verbetering „niet afdoende" zoude zijn, moge juist zijn; zij, die haar zouden vooropstellen, zouden daarmede de werkelijk belanghebbenden de Infanterie-luitenants geen dienst doen. Wij hebben reeds zoo dikwijk gezien, hoe het streven naar het „volmaakte" of althans hetgeen men voor zoodanig streven wil doen doorgaan uitloopt op het nalaten van iedere verbetering. En wij zijn overtuigd, dat in afwachting van „afdoende verbetering" en van eene „volmaakte regeling" van den gang der promotie, de Infanterie reeds gebaat zoude zijn met de invoering van een maatregel als den door ons bedoelden, die althans voor het tegenwoordige meer zal uitwerken dan de „afdoende verbeteringen" in de verre toekomst en die, door de geringe vermeerdering van uitgaven daaraan ver bonden, in alle opzichten binnen de grens van het bereikbare ligt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1888 | | pagina 448