439
aan onze veld-escadrons dat aanzien en gewicht te schenken, waar
door de Duitsche cavalerie bepaald de schrik van den Franschen
soldaat was.
Is het escadron in Europa algemeen als de tactische eenheid van
het ruiterwapen erkend, zoo volgt hieruit niet onvoorwaardelijk, dat
voor onze ïuiterij het escadron ook als zoodanig te beschouwen is.
Daartoe is de sterkte van ons escadron in vergelijk met die van het
geheele ruiterwapen te groot. Men voelt, dat er wanverhouding
bestaat. Bovendien stel ik de vraag: zal ons escadron gewoonlijk in
zijn geheel optreden
Ik geloof van „neen" en antwoord
„het optreden van het peloton zal regel, dat van het vereenigd
escadron uitzondering zijn, terwijl hieruit volgt, dat voor onze Indische
ruiterij het peloton de tactische eenheid is en men het escadron meer als
de administratieve eenheid te beschouwen heeft."
Gaan wij de tegenwoordige standplaatsen onzer escadrons eens na,
dan vinden wij
het 3do veld-escadron in de lste militaire afdeeling op Java,
het le en 2de veld-escadron in de 2de
het 4de veld-escadron in de 3de
Is deze garnizoensregeling gebaseerd op de verdediging van Java
tegen een Europeeschen vijand?
Ik geloof van niet, daar deze verdediging zich wei tot een bepaald
gedeelte van Java zal beperken. Maar het is niet kwaad, dat er in
onze drie voornaamste strandplaatsen, opgepropt met verschillende
nationaliteiten, de eene al sterker vertegenwoordigd dan de andere,
wat ruiterij ligt; bovendien kan zij, desgevorderd, onmiddellijk naar
het binnenland gezonden worden.
Met het oog op een oorlog tegen een Europeeschen vijand moeten
onze escadrons bedenk wij hebben er slechts vier echter in die
afdeeling, beter gezegd in dat gedeelte, van Java geconcentreerd zijn,
waar de verdediging zal gevoerd worden.
Hier behooren in tijd van vrede het depot-escadron en het remonte
depot reeds aanwezig te zijn, terwijl met het oog op de reeds in tijd
van vrede te verrichten militaire verkenningen de staf van het regiment
niet in die afdeeling mag ontbreken. Is b. v. de Preanger de bedoel-
Dl. II, 1888. 28