451 schatten. Enfin, „mieux vaut tard que jamais"; men kan aan het regiment cavalerie nog veel vergoeden. Bewijst onze cavalerist te Atjehja waar niet niet dagelijks, dat geen terrein voor hem onoverkomelijk is. En met welk een lof spreekt thans niet elk officier, die de ontmoetingen met den vijand, in verband met de beide pelotons, heeft bijgewoond, van onze cava leristen, die ik zoo gaarne den naam van „huzarenwilde geven. Wat werd er stout gereden op die kleine paardjesmaar onze cavaleristen kwamen er toch maar en dit is hoofdzaak. Het zal nu wel overbodig zijn, mede te deelen, dan van de eigen lijke charge te Atjeh nooit sprake geweest is. Voor een juist optreden van cavalerie is het bepaald noodzakelijk, dat aan de aanvoerders de meest mogelijke vrijheid tot handelen wordt gelateu. Hoe is het te rijmen, dat de cavalerie-aanvoerders moeten vragen of zij asjeblieftnu chargeeren mogen? Toch is dit te Atjeh me nigmaal voorgekomen. Wat zat de cavalerie dus aan de colonne vast en hoe werd zij tot werkeloosheid gedoemd Nog eens, laat voldoende vrijheid van handelen aan de cavalerie- aanvoerders over, grijp zoo min mogelijk in hun werkkring in, wacht eerst het resultaat van de opdracht af, alvorens steeds maar boodschap pen te sturen. Het oogenblik, om tot handelen over te gaan, is voor hen toch al zoo kort; veel valt er bij den cavalerie-officier niet te wikken of te wegen; hij mag het gunstige oogenblik tot den aanval niet voorbij laten gaanmoet hij toestemming hiertoe vragen, dan komt hij per se te laat. Vreest men gewoonlijk niet de te verkrijgen verliezen? Ja, ik houd het er voor, dat juist dit de oorzaak is, dat de charge zoo weinig voorbeelden telt. Als er schitterende resultaten te verkrijgen zijn, mag men toch wel iets op het spel zetten, en dat ik mij die voorstel, getuigt wederom mijn tactisch overzicht. De officierspatrouille. Eene officierspatrouille is eene patrouille ter sterkte van hoogstens drie a vier ruiters, aangevoerd door een cavalerie-officier. Zulk eene

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1888 | | pagina 462