455
Yreemd kwam het mij voor, dat bij enkele Europeesche mogend
heden, nl. bij die, welke geen afzonderlijke pionierafdeelingen heb
ben, bepaald is, dat de cavalerie-pioniers op hunne gewone plaatsen
in het escadron zitten, en dat als reden daartoe opgegeven is, dat bij
het afzitten voor het gevecht te voet de handpaarden door de pio
niers vastgehouden moeten worden.
Ik voor mij vind, dat juist bij het gevecht te voet de schop en
het pikhouweel, ja zelfs de hamer, uitstekende diensten kunnen be
wijzen. Al wordt de stelling voor nog zulk een korten tijd ingeno
men, altijd valt er toch wel iets uit te voeren, dat haar verdedigend
vermogen verhoogt, hetzij door het omkappen van enkele boomen,
het afkappen van het omliggende hout om een brug te versperren,
hetzij om eene kleine ingraving voor enkele schutters te maken enz., enz.
De weinige onkosten zullen de invoering, naar ik hoop, niet te
genhouden.
Ook wat de wijze van medevoeren der werktuigen betreft, kan
men dan een voorbeeld aan Europa nemen. Zie het Nederlandsche
reglement.
De tegenwoordige sterkte onzer veld-escadrons.
Laat de tegenwoordige sterkte onzer veld-escadrons een door mij
bedoeld optreden toe, m. a. w. kunnen de andere wapens ten volle
op den steun van het ruiterwapen rekenen?
Ik antwoord beslist „neen' Hoe dikwijls bleek het niet in mijne
tactische beschouwing, dat onze cavalerie-afdeelingen de taak, die op
hare schouders rust en waarop de andere wapens eigenlijk moesten
kunnen rekenen, niet geheel zullen kunnen vervullen, uit vrees van te
groote verliezen te zullen lijden, waardoor men maar al te spoedig,
bij onze geringe sterkte, niet meer op de medewerking onzer esca-
drons zal kunnen steunen.
Nogmaals, onze vier veld-escadrons, elk a 128 paarden, zijn daar
toe niet in staat. Men vergt te veel van paarden en manschappen,
die uitgeput van vermoeienis, het spoedig zullen afleggen. Bedenk
daarenboven, dat zij niet alleen op het gevechtsveld, maar ook daar
buiten nog gewichtige diensten zullen moeten presteeren, onder wel
ke ik slechts behoef te noemen den veiligheidsdienst op marsch, het
Dl. II, 1888. 29