492 Niets is minder waar dan die bewering en door tal van voorbeelden kan dit worden bewezen. Hiertoe zal echter eerst worden aangetoond hoe hoog een duif zou moeten vliegen, wil zij 100 kilometer ver kunnen zien. Stel C de plaats waar de duif wordt opgelaten en AC 100 kilometer. Den omtrek der aarde aannemende op 40000 kilometer en den straal 6366 kilometer, dan wordt ABC 36°0*,10° gra den 54 min.BD wordt dan 6366 sec. 54' 6366,75 KM. en dus CD 750 M. Om dus 100 KM. ver te kunnen zien, zoude de duif 750 M. hoog moeten stijgen. Op dezelfde wijze kan aangetoond worden dat 200 KM. eene stijghoogte vorderen van 3143 M. 300 7076 400 12586 500 19688 De duif vliegt nu niet op eene hoogte van 700 M., dit is nog nooit waargenomen; eene hoogte van 150 M. aannemende, schat men zeker niet te weinig. Op eene hoogte van 2 a 3000 M. valt eene duif als een steen naar beneden, hetgeen waargenomen is bij het loslaten van duiven uit een luchtballon op die hoogte. Uit dit alles zou men dus moeten afleiden, dat, indien de gezichts theorie waar was, meu de duiven nooit met sprongen van 100 KM. mag africhten, en dat gebeurt toch herhaaldelijk; ja zelfs voor duiven, welke over verre afstanden gebruikt zullen worden, is het regel zooals uit de volgende voorbeelden blijkt. Postduiven van de Haagsche vereeniging „de Ooievaar" hebben de afstanden Londen Den Haag en Parijs Den Haag onafgericht af- afgelegd, terwijl eene andere duif ^an dezelfde vereeniging, welke tot Parijs was afgericht, van eene plaats 346 KM. verder gelegen, onaf gericht terugkeerde. Men vindt nog voorbeelden, dat duiven onaf gericht over afstanden van 1100 en 1600 KM. zijn teruggekeerd. Omtrent deze quaestie zijn proeven genomen door duiven, welke in

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1888 | | pagina 503