494 einde de enkele gevallen te verklaren, waarbij het voorkwam, dat de duiven 's nachts wel terugkeerden! Door welk zintuig de duif nu op hare reizen geleid wordt, is niet uitgemaakt, doch wel meen ik dat men uit het voorgaande mag af leiden dat de duif onmogelijk door haar gezichtsvermogen alleen geleid wordt. De aangehaalde proeven bewijzen dit m. i. voldoende. De verschillende meeningen omtrent dit onderwerp zijn wat uitvoerig besproken, omdat zij natuurlijk van invloed zijn op de wijze van africhteD. Deelt men de meening, dat de duiven op het gezicht afgaan, dan is men gebonden aan zekere afstanden; aannemende b. v. dat de duif tot 700 M. hoogte stijgt (hetgeen niet waar is), dan bepaalt zich die afstand tot 100 KM., op het gunstigst genomen zou die afstand 200 KM. kunnen worden; maar dan zoude men moeten aannemen dat de duif, indien zij ergens wordt opgelaten, zich er van bewust was een volgende maal op een verder gelegen plaats te zullen worden opgelaten en zij daarom, al rondvliegende, eerst den omtrek ging verkennen, om daarvan een volgende maal partij te trekkenZoo iets is nu wel wat moeielijk aan te nemen, en bovendien zijn er tal van voorbeelden welke ook die uitlegging logenstraffen. Waardoor de postduif terugkeert, is dus nog een raadseleen feit is het, dat die eigenschap haar aangeboren is, want een gewone duif keert niet terug, zelfs al laat men haar op kleine afstanden van haar til los. Die eigenschap moet echter ontwikkeld worden. Evenals de jachthond, heeft ook de duif reeds onmiddellijk de kiem van hare latere eigen schappen in zich; maar evenmin als men een niet afgerichten jachthond zal gebruiken, evenmin zal men ook een jonge postduif onmiddellijk over zulke groote afstanden zien terugkeeren, die zij later met gemak zal kunnen afleggen. III. De inrichting der hokken en de verzorging der duiven. Indien men een goed hok wil hebben voor een niet te gering aantal duiven en over de noodige ruimte kan beschikken, moet men op de volgende eischen letten.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1888 | | pagina 505