519 De „normale formatie" is die, welke een blijvend karakter draagt. Zij is bij Koninklijk besluit vastgesteld en wordt ook alleen bij Koninklijk besluit gewijzigd (Alg. Ord. 1882 no. 36 en wijzigingen). Hieronder 17 plaatsen (bij de artillerie) die ingevolge de formatiedus doorloopend, door adjudant-onderofficieren zijn te vervullen. De wijzigingen in de normale formatie, die in 1881 plaatshadden, zijn de volgende: Facultatieve aanstelling van generaal-majoors bij de artillerie, de genie en den generalen staf en van een kolonel in stede van een luitenant kolonel bij eerstgenoemde wapensvermindering van het officierskorps 1°. met één majoor bij den gewestelijken en plaatselijken geniedienst, om dat de te Tjilatjap geplaatste majoor der genie kon gemist worden 2°. met één luitenant-kwartiermeester als gevolg van de inkrimping dei- militaire bezetting van Banka; 3°. met één officier van gezondheid wegens de opheffing van het garnizoen te Bezoeki4°. met één hoofd officier en 6 subalterne officieren der infanterie, tengevolge van de sub 2 en 3 genoemde oorzaken. Daarentegen leidde de versterking van het garnizoensbataljon van Sumatra's Oostkust tot eene uitbrei ding der normale formatie met 1 hoofdofficier en 11 subalterne officieren der infanterie (10 der laatsten bij gemeld bataljon en de 2 anderen bij den voor Sumatra's Oostkust ingestelden gewesrelijken staf). Al deze wijzigingen kwamen derhalve ten slotte neer op eene vermeer dering der normale formatie met 2 officieren. Wat de onderofficieren en minderen betreft, wees de normale formatie op 31 December 1887, tegenover hetzelfde tijdstip van 1886, eene vermeerdering aan van 192 man (61 Europeanen en 131 niet-Amboineesche Inlanders). Ingevolge tijdelijke regelingen moesten er boven de normale formatie nog zijn 4 officieren en 2841 onderofficieren en minderen (40 Euro peanen, 700 Amboineezen en 2101 andere Inlanders). Als de be langrijkste van die tijdelijke regelingen verdient genoemd te worden de machtiging om, met het oog op het groot aantal door beri-beri aangetaste zieken en reconvalescenten, vooral onder het Inlandsche element, het leger tijdelijk uit te breiden met 2750 Inlanders, waar onder 700 Amboineezen. Die buitengewone uitbreiding, welke voor de grootste helft (1500 man) reeds in Juli 1886 was toegestaan, was bij het einde van 1887 Dl. II, 1888. 33

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Indisch Militair Tijdschrift | 1888 | | pagina 530