E ENIGE OPMERKINGEN OVER ONS TOE
KOMSTIG INFANTERIEGEWEER.
(Vervolg van blz. 430.)
(Met eene plaat.)
1. Lengtegewicht en ligging van het zwaartepunt.
Bij de constructie van een vuurwapen is men altijd verplicht te
blijven beneden een zeker gewicht, dat bepaald wordt door de om
standigheden waarop men, in verband met de eigenaardige bestem
ming des wapens, heeft te letten. Hoe zwaarder het wezen mag,
hoe hooger het weerstandsvermogen tegen den gasdruk opgevoerd
kan worden en hoe grooter projectiel- en ladingsgewicht, ladings
quotiënt en metaalbelasting kunnen zijn. Het ballistisch vermogen
is dus in zeer hooge mate van het gewicht afhankelijk; bijgevolg
is het wenschelijk dat gewicht zoo groot mogelijk te nemen d. i.
tot de uiterste grens te gaan.
En waar ligt die grens voor ons Indisch infanteriegeweer?
De verschillende schrijvers van werken over draagbare wapenen
nemen eenparig 5 KG. als maximum aan voor het geweer met
bajonet. Dit cijfer heeft intusschen alleen in zooverre waarde, als
het nuttig kan zijn om de gedachten bij een rond getal te bepalen,
want als men een blik slaat op den hierachter volgenden staat, dan ziet
men terstond, dat de gewone Duitsche achterlader een gewicht van 5 en
een kwart KG. had en dat het Zwitsersche repeteergeweer 5,16
KG. weegt; met gevuld magazijn weegt dit laatste 5,49 KG. en
het nieuwe Duitsche repeteergeweer zelfs 5,74 KG.; ook het Noor-
weegsche Remington en het Oostenrijksche Werndl overschrijden het
zoogenaamde maximum, al is het niet met zulk een aanmerkelijk
bedrag; de overigen daarentegen blijven er beneden, enkele zoo
als het Russische Berdan, Fransche Gras en het Oostenrijksche
Mannlicher zelfs zeer ver.
Dl. II, 1888. 34