551
Tot doorlating van de slagpin heeft de geleider eveneens eene
holte, die van achteren iets wijder is, om het cylindervormig deel
des haans c1 te kunnen bevatten, wiens staart c2 vóór- en achter
uit beweegbaar is in eene korte, in den onderwand des geleiders
aanwezige sleuf. De zeer kleine liaan is op het achtereind der
slagpin geschroefd, die in eene kraag met punt eindigt.
Door den linkerwand van het staartstuk treedt eene nok in de
gleuf o2 des afsluiters; zij moet verwijderd worden om het geheel
uittrekken van het sluitstuk mogelijk te maken.
De werking is de volgende:
Wanneer de loop gesloten is, wordt de afsluiter ook bij het afgaan
van het schot in een vasten stand gehouden, doordat het scharnierend
blek, omlaag gedrukt door de geleidernok b1, met zijn achterkant
steunt tegen de metaalverhooging l van het staartstuk.
Bij het recht achteruittrekken van den knop van den geleider, als
de loop gesloten en het slot ontspannen is, neemt de geleider bij
zijne acbterwaartsche beweging den haan met slagpin mede. Den
afsluiter wordt aanvankelijk belet mede achteruit te gaan door het
scharnierend blok, dat tegen l steunt. De kraag van de slagpin
heeft hierdoor gelegenheid de spiraalveer te spannen. Zoolang
de kraag van de slagpin zich bewegen kan in het voorste wijde
gedeelte van haar kanaal, is de onbeweeglijkheid van den afsluiter
geen bezwaar voor deze beweging. Stuit de kraag echter tegen het
vernauwde gedeelte van dit kanaal, dan zoude of de beweging moeten
ophouden, óf de afsluiter moeten worden medegenomen. Dit laatste
nu heeft plaats, omdat de geleidernok, met haar overlangs oploopende
vleugels langs de overlangsgleuven van het scharnierend blok naar
achteren schuivende, dit blok daardoor opheft, het vrijmaakt van
de metaalverhooging l en dus het eenige beletsel tegen de achter
uitbeweging van den afsluiter wegneemt. De nu verkregen stand
van den haan met slagpin in het kanaal, dus het gespannen blijven
van de slagveer, wordt verkregen, doordat het scharnierend blok, dat
als een gevolg van den vorm van het staartstuk tegen den afsluiter
aangesloten gehouden wordt, tegen den voorkant van de geleidernok
drukt en den geleider dus belet weder vooruit te schieten. Het
terugtrekken van het sluitstuk wordt begrensd door het stuiten van
Dl. II, 1888. 35