579
partijen geraakten in eene hopelooze verwarring door elkaar niemand
scheen meer te weten wat hij moest doen.
Scheidsrechters reden als bezetenen heen en weer, telkens beproevende
de manschappen op te doen houden met elkaar op 50 yards afstand te
beschieten, maar niemand luisterde naar hen. Yan tijd tot tijd hoorde
men hier en daar „ophouden met vuren" blazen, waarop eene enkele afdee-
ling het vuur staakte en werkeloos bleef, hetgeen in het algemeene vuur
nog slechts te vreemder leek. Kolonel French had, vermoedelijk bij gebrek
aan eene goede artillerie-positie, zijne stukken in eene terrein-inzinking
geborgen, waar zij niets konden zien en evenmin gezien konden worden
toch slaagde de bediening er in, om er veertig schoten per stuk mede
te lossen. De cavalerie was den geheelen tijd door in beweging en
galoppeerde her- en derwaartsniemand, ook zij zelve niet, scheen
echter te weten waarom. Eindelijk maakte de hertog van Cambridge,
ter gelegenheid van wiens inspectie deze manoeuvre werd opgevoerd, een
einde aan het algemeen fiasco door de staking van het gevecht te be
velen, onder opmerking dat hij vele manoeuvres, zoo binnen- als buitens
lands, had bijgewoond, maar nimmer eene verwarring had gezien als bij
deze gelegenheid voorkwam.
De „Army and Navy Gazette" geeft daarna eenige beschouwingen
ten beste over de oorzaken van het slecht manoeuvreeren en wijt dat
vooral aan den staf, die de troepen niet meer laat manoeuvreeren dan
eens of tweemaal in 't jaar bij de Paaschmanoeuvres of de jaarlijksche
inspectie van den Commandant van het Leger. Oefeningen met enkele
compagnieën, bataljons, enz. tegen elkaar hebben nimmer plaats; men
begint onvoorbereid met samengestelde brigades.
Nu, als dat 't geval is, is het zeker geen wonder, dat er bij zulk eene
gelegenheid, die ééns in 't jaar voorkomt, vreemde dingen gebeuren.
De Europeesche fuselier in ons leger.
Ons allen zal 't wel een aangename verrassing zijn geweest, het jongste
werk van den gepensionneerden kolonel Coblijn zijne verschijning op
het gebied der militaire literatuur te hebben zien maken, 't Is ons toch
opnieuw een duidelijk bewijs, hoe het hart van den ouden troepenaanvoer
der hem nog steeds naar dat leger trekt, waarin hij eene zoo eervolle
plaats bekleedde.
Doch, al moeten wij het werk, de moeite, welke de hooggeachte schrij
ver daaraan ten koste legde, ter wille van een goed doel, ten zeerste
toejuichen, zulks is niet het geval met sommige in dat werk vervatte ideeën.