534
Lezen we verder niet steeds, in de geschiedenis van de door de Neder
landers in Indië gevoerde oorlogen dat de troepen, waarmede de zege
bevochten werd, uit eene combinatie der beide landaarden bestond, waarbij
het Europeesche element in eene voldoende mate werd vertegenwoordigd,
en dat daar, waar dit laatste niet het geval was, bijna altijd de boete
voor die fout niet uitbleef? Voorbeelden zijn in onze krijgsgeschiedenis
te over, dan dat we die hier nog afzonderlijk zouden aanhalen.
Gelet op het vorenstaande, durf ik thans gerust mijne conclusie te ne
men en te beweren, dat niet uitsluitend onder de vanen eener Inlandsche
compagnie, maar wel in een uit Inlanders en een zoo groot mogelijk
aantal Europeanen bestaand leger onze geliefde Vorstenkleur eene veilige
plaats zal vinden, da, ik wil nog verder gaan en beweren, dat, al moge
thans, gelijk we uit „de Verdediging van Java" vernamen, het aantal valide
fuseliers van Europeesche origine, tot op 8000 geslonken zijn, die veilige
plaats veeleer te vinden is in onze tegenwoordige krijgsmacht dan in
een uit uitsluitend Inlandsche compagnieën samengestelden troep.
Ongeacht het vorenstaande moeten we, hoewel deze opmerking wellicht
niet juist in de kolommen van dit opstel tehuis behoort, ten volle de woorden
van den geachten schrijver beamen, waar hij wijst op de noodzakelijkheid
der opbeuring van het moreel van onzen Inlandschen soldaat. Gaarne
echter hadden voorzeker velen gezien, dat de ervaren troepenleider in
zijn werk er op gewezen hadde, hoe voornamelijk door het verstrekken
van schoeisel aan den Inlander diens moreel aanzienlijk zoude kunnen
worden verhoogd en wel zoodanig, dat het met zekerheid te verwachten
sehoone resultaat van zulk eenen maatregel stellig zoude opwegen tegen
de betrekkelijk geringe daaraan verbonden kosten.
Veha.