ATJEH ONDER HET BESTUUR TAN DEN
GOUVERNEUR DEMMENI.
(Slot.)
Met het vorenstaande meenen wij dus voorloopig voldoende ge
gevens te hebben bijeenverzameld ter beoordeeliug van de toe
standen in Groot-Atjeh in 1885 en 1886, en thans wacht ons de
taak, na te gaan wat er in de verschillende kuststaten geschiedde,
nadat de blokkade opgeheven was en de bevolking zich daar dus
weder vrijer bewegen kon.
Van Groot-Atjeh de kust oostwaarts volgende, wordt onze aan
dacht dan het eerst bezig gehouden door Pedir.
Hier vormde zich, in Juli 1885, eene den Radja vijandige partij,
onder aanvoering van Radja Pedir, een jongeren broeder van den
vorst. Deze partij was in September tot eene omstreeks 300 man
sterke bende aangegroeidzij pleegde toen allerlei gewelddadigheden
en plunderde den 12on de woning van den sjahbandar, Toekoe
Nja Blang. Den volgenden dag werd er tusschen beide partijen
hevig gevochten; een deel der bevolking week uit en bracht hare
goederen aan de koeala Segli in veiligheid. De Radja, Toekoe
Pakeh, en zijne aanverwanten, benevens de invloedrijke weduwe van
de beide laatste Sultans van Atjeh, Potjoet Roewah Baroe
en de evengenoemde sjabbandar brachten hunne kostbaarheden van
groote waarde in onze versterking te Segli in veiligheid.
Den 15en October kwam het weder tot een treffen, waarbij de onrust
stokers uit twee hunner versterkingen werden verdreven. Toekoe
Pakeh verloor bij die gelegenheid 2 dooden en had 16 gewonden,
terwijl van de bende van Radja Pedir 8 man gewond en 19 ge
vangen gemaakt werden.
Weldra begon nu de bende van Radja Pedir te verloopen en,
toen ook verdere gevechten ten zijnen nadeele uitliepen, nam hij de
Dl. II, 1888. 1